Het kabbelende beekje

Wat wil het zeggen,
Wat wil het ons uitleggen?
Wil het ons vertellen van zijn kracht
En avonturen langs de gracht?

Van verliefde paartjes die beminnen,
Of van harten die elkander winnen,
Van de ijdele bloemen,
Die zich om hun schoonheid roemen?

Speel lustig golfjes, speel…
Laat je blijheid zien in haar geheel.
Speel met de ruisende wind,
Speel blij als een zorgeloos kind.

Micheline Baetens – 1967

Als de zon ondergaat

Die bronzen glans op ’t troebele water,
Een natte siddering, een wervelwind wat later,
Die ’t kroos doet varen,
Zie ik nu al vele jaren.
Want terzelfder tijd, elke dag,
Gaat het schouwspel van slag.

En dan begint in mij een nieuw leven…
Iets trilt, iets gaat beven.
Het sombere verdwijnt…
Toch is er nog iets dat kwijnt,
Want de zon schijnt niet helder meer.
Doch ik berust en leg me bij mijn lot meer.

Micheline Baetens

Daar ruist een lied

Een zacht fezelen tussen loverkronen,
Een wiegelen van melodieuze tonen,
Vertellen van zoete geheimen,
Die met de zonnestralen rijmen.

Een kleurvolle vlinder genesteld in een bloem,
En bezige bijen met hun naarstig gezoem,
Voeren samen een druk gesprek,
Waartussen de lijster tiereliert met lustige bek.

De tedere zomerwind,
Voert over het gouden korentapijt het bewind.
Zacht deelt de koene prins zijn bevelen uit,
Langs daar moet het buigen, naar zuid.

Boven, in het hemelsblauw,
Glinstert de zon als diamanten morgendauw.
Haar stralende ogen lachen blij,
Want dat zoete zomerlied staat aan haar zij.

Micheline Baetens

Gij dorpsmens

Ruw van gezicht,
Zwaar van gewicht,
Maar licht naar hart en ziel,
Meedraaiend met het levenswiel.

Ruggen die buigen,
Harde ogen die getuigen,
Van het zwoegen hunner handen
En de vrucht van de landen.

Kindjes die groeien,
Bloemen die bloeien,
Waarvoor het hart opengaat,
Overtuigen hun bronzen gelaat.

Overtuigen hun hart van ’t schone,
Dat zachtheid in hen wone.
Want ook bij jou, harde boer,
Liggen tranen op de loer.

Stille tranen zult ook gij wenen,
Zoals eveneens je lach het zal menen,
Wanneer het geluk en goede,
Je voor het stoute behoede.

Micheline Baetens

Ik herinner mij…

Ik herinner mij nog een klein plantsoen,
En gerimpelde vrouwtjes die hun stoepen boen,
Oude karren, hobbelige keien,
Waar geluk en voorspoed gedijen.

Een zon die straalt over bos en bloemen;
Velden die zich op een rijke oogst roemen,
Gouden korenaren wiegen bij een lichte zomerwind,
En vogels jubelen door deze pracht verblind.

Blij en zonnig is hier het leven,
Geen slechten die er hun sluier weven.
Vrede in ’t hart, vrede over dit land,
Beschermd door gods hand.

Micheline Baetens

De lentestoet

De lentekoetsen rijdend rinkelend voorbij,
Getooide paardjes draven in een vrolijke rij
Langs de gele grachtzomen,
Waar weldra fleurige bloempjes komen.

Prinsessen wuiven met blanke hand,
Strooien zon en vreugde over ’t land.
Hun ogen stralen als brandend goud
En toveren groen in elk woud.

Hun wuivende haren krullen zich om hun hoofd
En uit hun kersrode mond wordt warmte beloofd.
Ze zingen blij en zorgeloos,
Over god die de lente koos.

Micheline Baetens

Na de dood komt het leven

Ik wil schrijven over visioenen,
Over naamloze kwellingen der tijd,
Over volkeren die zich verzoenen,
Na bange strijd.

Over de regen der ellende
Die neerkletst op onze planeet,
Druppelt in het hart der verwende,
Die zich barmhartig heet!

Ik wil schrijven over iemand die zal opstaan
En statig door de straten gaan,
Waar verdorde harten,
Zich baden in hun smarten.

Hij zal verkondigen van de dood,
Die zich over velen sloot,
Om zo te worden verheven
Tot het ware leven…

Micheline Baetens

Eens keert de wind!

Ik zeg je, kijk me aan,
God zal vergaan!
Hij brokkelt reeds af,
En kijk, daar delft men zijn graf!

Doe boete mens, arm kind,
Want eens keert de wind,
Waait hij je in volle gelaat,
Tot je voor een kuil van zonden staat!

Je voelt je goed,
Het leven is zoet.
Maar je kent het leven niet,
Omdat je slechts jezelve ziet!

Micheline Baetens