Een zacht fezelen tussen loverkronen,
Een wiegelen van melodieuze tonen,
Vertellen van zoete geheimen,
Die met de zonnestralen rijmen.
Een kleurvolle vlinder genesteld in een bloem,
En bezige bijen met hun naarstig gezoem,
Voeren samen een druk gesprek,
Waartussen de lijster tiereliert met lustige bek.
De tedere zomerwind,
Voert over het gouden korentapijt het bewind.
Zacht deelt de koene prins zijn bevelen uit,
Langs daar moet het buigen, naar zuid.
Boven, in het hemelsblauw,
Glinstert de zon als diamanten morgendauw.
Haar stralende ogen lachen blij,
Want dat zoete zomerlied staat aan haar zij.
Micheline Baetens