Hoe en met wie solidair zijn?

‘Het virus zou niet discrimineren en iedereen treffen. Niets blijkt minder waar’

Knack – Saskia De Coster (auteur)

‘In een oorlog is iedereen slachtoffer, terwijl dit virus duidelijk bepaalde groepen viseert. Toch zet de overheid ieders leven on hold’, hekelt schrijfster Saskia De Coster in haar essay.

Als je middenin de gebeurtenissen zit, is het bijzonder moeilijk om die al correct in te schatten. Om als overheid maatregelen af te kondigen, te verlengen, af te bouwen maar ook om er als burger mee om te kunnen gaan, moet je een minimaal begrip hebben van wat er precies gaande is, waarop de samenleving de klemtoon legt en op basis waarvan keuzes worden gemaakt.

Wat is er aan de hand? Er waart een besmettelijk virus rond dat uitgegroeid is tot een pandemie. Het treft vooral oudere mensen en mensen met een verlaagde immuniteit. Hoeveel mensen effectief besmet zijn, is onduidelijk, simpelweg omdat we niet iedereen testen. Het is een nieuw virus waarover we weinig met zekerheid kunnen zeggen, we staan middenin de geschiedenis.

Psychiater, filosoof en angstexpert Damiaan Denys merkt in NRC (11/04) op dat onze grootouders hier totaal anders mee omgegaan zouden zijn. Ze zouden het – medisch onmachtig – laten passeren, terwijl wij alle hens aan dek roepen. Ilja Pfeijffer schrijft daarover in De Standaard (14/04) ‘Sinds we god, religie en zingeving hebben afgeschaft, staan we als kwetsbare mechaniekjes in de wereld. We zijn gereduceerd tot onze biologie. We offeren het volle leven om het vege lijf te redden, omdat het vege lijf het enige is dat ons nog kenmerkt. Zo hebben we deze gezondheidsdictatuur over onszelf afgeroepen.’

Het virus zou niet discrimineren en iedereen treffen. Niets blijkt minder waar.

De hedendaagse, mondiale aanpak gaat heel ver. De sluiting van landsgrenzen, de bijna-stilstand van de economie, technische werkloosheid voor miljoenen mensen, een groot deel van de wereldbevolking momenteel in zijn kot, we kiezen voor deze aanpak in de bestrijding van het virus. Wij vertrouwen ons lot niet meer toe aan een god of de goden die zullen beslissen of wij mogen leven of niet, maar wij willen zelf zo resoluut en daadkrachtig verzet bieden tegen het virus. In onze reacties zijn we sterk gedreven door controledwang en de keerzijde daarvan, angst voor het verlies van controle. Bart Nijman haalde in de Nieuwe Revu (18/03) het Thomas-theorema aan dat zegt: ‘If men define situations as real, they are real in their consequences.’ We zien de realiteit van het dodelijke virus en handelen accordingly. De gevolgen zijn bijzonder groot en ingrijpend in vele levens, want we beschouwen het virus als dé zeer echte en erge realiteit. Het lijkt nog de enige realiteit.

In Nederland en andere Angelsaksische landen wordt er in het publieke debat een aspect belicht dat hier (nog) niet aan bod komt: wat is de waarde van een mensenleven? Het lijkt een al Nederlands-directe, ja onethische vraag – de term fascistisch loert om de hoek. Toch wordt dit voor vele doeleinden berekend, omdat er een grens is aan de draagkracht van een economie. Hoogleraar Ira Helsloot berekende voor Nederland dat één jaar van een mensenleven boven de tachtig jaar daar nu honderd maal meer kost dan in niet-coronatijden. Dat is een keuze, en louter de financiële waarde van een verlengd mensenleven boven de tachtig is hiermee becijferd.

In België, dat het in vergelijking met andere Europese landen niet best doet op vlak van ouderenzorg, waar de zelfdodingscijfers de derde hoogste ter wereld zijn en waar de Witte Woede in de zorgsector een begrip is, lijkt de vraag naar de waardebepaling van een mensenleven ironisch genoeg goeddeels afwezig. #ikredlevens, onderdeel van de Vlaamse overheidscampagne rond corona, verwijst de facto nochtans naar het redden van levens van oude mensen en mensen met verlaagde immuniteit. #staysafe is daarentegen voor de meerderheid van de mensen geen doel maar een realiteit. We weten niet hoeveel besmette mensen er zijn. Velen krijgen misschien niet eens symptomen. De meeste mensen mét symptomen en zonder onderliggende ziektes, zijn na gemiddeld tien dagen hersteld dus zij blijven inderdaad safe. De meeste burgers zijn in semi-lockdown voor anderen. Uit solidariteit. Met een zekere vanzelfsprekendheid.

‘Het doel heiligt de middelen’, klinkt het wel vaker. Filosofe Marli Huijer stelt in een interview met De Volkskrant de vraag: wat is het doel eigenlijk? Zien we door de bomen het bos nog, door de maatregelen het doel? Zeker, zullen virologen zeggen. Vanuit hun standpunt is het doel glashelder: het aantal dodelijke slachtoffers zo laag mogelijk maken. ‘Veel maatregelen lijken voort te komen uit de gedachte: beter het zekere voor het onzekere nemen’, zegt Huijer nog. ‘Om te voorkomen dat je achteraf te horen krijgt dat je er niet alles aan hebt gedaan. De ruimte voor een afwijkend geluid wordt daardoor kleiner.’ Als sociale wezens worden we geacht voor een gemeenschappelijk goed te gaan. De vraag is alweer: wat is dat gemeenschappelijke goed? Is het antwoord: de levens van covid-19-kwetsbare mensen redden? Houdt het daar op?

Beter het zekere voor het onzekere nemen, om het virus te bestrijden. Tegen welke prijs?

In België zijn de keuzes voor maatregelen goeddeels gebaseerd op het advies van experts. Virologen hebben terecht veel vertrouwen gekregen. Hun adviezen wegen momenteel ongezien zwaar door op het beleid. Het doel van de viroloog is om het aantal besmettingen terug te brengen, het liefst tot nul, en om de levens van de medisch kwetsbaren te vrijwaren.

Als slechts een fractie van de mensen getest is op het virus en het best mogelijk is dat u en ik het dragen en verspreiden, dan zijn alle uitspraken sowieso bijzonder relatief. Cijfers hebben wel een grote macht en kunnen afschrikwekkend werken. In De Afspraak van 14/04 bleek tot ontsteltenis van velen dat alle doden in rusthuizen nu sowieso bij de covid-19-doden geteld worden. Wellicht daardoor heeft België op wereldvlak een enorm hoge score qua mortaliteit. De cijfers zo opdrijven is niets minder dan het voeden van angst. De obsessie met cijfers lijkt ook een buffer tegen het voeren van andere, essentiëlere discussies zoals de invulling van het begrip solidariteit en de loodzware hypotheek op de toekomstige generaties.

#ikredlevens. Hoe groot de groep is die solidair moet zijn, is heel duidelijk: honderd procent, iedereen. In een eerste grote paniek werden, begrijpelijk, radicale maatregelen afgekondigd, die de meeste burgers blindelings volgden. Uit solidariteit én uit angst voor het eigen vege lijf en dat van geliefden. De belangrijkste parameter was van meet af aan het aantal opnames op intensieve zorg en de capaciteit. Waarom zijn dadelijk ook niet andere parameters in kaart gebracht zodat we als samenleving de vraag kunnen beantwoorden met wie we solidair zijn? De dagelijkse cijferberichtgeving zou niet enkel mogen focussen op het aantal opnames op intensieve zorg, de capaciteit en de overlijdens door covid-19. Een dagelijkse update over de cijfers rond werkloosheid, overlijdens door uitgestelde operaties, partnergeweld, zelfdoding, armoede, verslaving … hoort er ook bij om een volledig beeld te geven van de situatie.

De vraag blijft: met wie zijn we op dit moment solidair? Er wordt gezegd: met de kwetsbaren uit de samenleving. Ouderen, kinderen, kansarmen? Werkelijk? De 91-jarige radiocoryfee Lutgart Simoens vindt het in elk geval onleefbaar om al een maand geen buitenlucht te ademen (Knack, 14/04). Vele bejaarden kwijnen nu kiemvrij weg in rusthuizen maar krijgen geen stem. Sommigen verkiezen misschien minder eenzaamheid en wél fysiek contact boven nog een paar jaar kiemvrij bestaan. Gemiddeld leven mensen in een rusthuis nog twee jaar. Nu zouden de gezonde bejaarden daar sowieso zeven maanden niemand mogen zien. Willen zij dat? Ik herhaal: met wie zijn we solidair?

#ikredlevens klinkt heroïsch en als een actieve daad. Hoeveel levens ondertussen zwaar bemoeilijkt of beëindigd worden, wordt niet in rekening gebracht. In IJsland vielen vorige week zes covid-19-doden maar werden ook twee vrouwen zo zwaar mishandeld door hun partner dat de dood erop volgde. In Frankrijk bericht Le Monde al op 30 maart over een stijging van het huiselijk geweld met maar liefst dertig procent.

De mortaliteitscijfers zo opdrijven is niets minder dan het voeden van angst.

We moeten de curve vlak houden en het is de bedoeling om mensen die dreigen te bezwijken onder het covid-19-virus medisch bij te staan. Maar is het niet de hoogste tijd om na te denken over hoe eng wij als samenleving aan het omgaan zijn met deze crisis? Een one-size-fits-all-aanpak van de coronacrisis zou perfect werken in een volledig egalitaire samenleving. De realiteit is anders, dat zal niemand kunnen ontkennen. Neem nu de kwetsbare, grote groep van de kinderen. Een viroloog kan zich laten ontvallen dat de scholen eigenlijk niet gesloten hoefden maar dat het een politieke beslissing was en dat de scholen nu zeker niet snel zullen opengaan. Beter het zekere voor het onzekere nemen, om het virus te bestrijden. Tegen welke prijs?

Kinderen worden meegetrokken in het solidariteitsbad maar de gevolgen van de coronamaatregelen gaan ongemeen groot zijn voor hen. Op korte termijn alleen al: sociale isolatie terwijl kinderen net volop aan het leren socialiseren zijn, leerachterstand, demotivatie …

Vorig jaar gingen grote aantallen jongeren de straten op om aan te klagen dat zij degenen zijn die de kosten van de klimaatverandering gaan dragen terwijl zij er amper schuld aan hebben. Toen kwam deze coronacrisis er bovenop: hun leventje is ongevraagd uit zijn hengsels gerukt, zij worden zelf niet door corona getroffen en hun toekomst is zwaar gehypothekeerd. De rekening van de economische catastrofe die nu wordt aangericht, wordt ook nog eens naar hen doorgeschoven. Dat er zelfs geen kinderexpert in het expertencomité zit is trouwens onbegrijpelijk, net zomin als een armoede-expert en een psycholoog overigens.

‘De grote gelijkmaker’ riep men eerst over het coronavirus. Het virus zou niet discrimineren en iedereen treffen. Niets blijkt minder waar. Het virus treft wel degelijk bepaalde groepen en hoezeer het ook een zwart gat lijkt waarin alle andere chaos aan wereldproblemen even verdwijnt en wordt opgeslokt, covid-19 is helaas net het brandpunt waar alle ongelijkheid samenkomt en de kans om die te ontkennen. In de New York Times (10/04) stond een belangwekkend stuk van moraalfilosoof Peter Singer over hoe de ongelijkheid nog scherper gesteld wordt: ’the virus exists on top of the underlying vulnerabilities, and those exist without major outcry. That’s what troubles me: the way we accept in this country the death of 700 people a day from the effects of poverty, without the virus.’ Waarom aanvaarden we dagelijks doden in het verkeer? Omdat het doel nog altijd is ons te verplaatsen. Waarom aanvaarden we nu een kolossale randschade? We hebben het virus nu de realiteit gemaakt en het doel is nu door corona bedreigde levens redden. De rest hebben we blijkbaar te aanvaarden als solidaire, verantwoordelijke burgers. In deze uitzonderingssituatie is de blik gevaarlijk verengd, met als voordeel dat zo vele problemen weggeschoven zijn onder het probleem geheten corona.

Een gediversifieerde aanpak dringt zich op vele niveau’s op. Topeconoom Jan-Emmanuel De Neve haalde in De Tijd (11/04) al aan om de lockdown vroeger te lossen voor twintigers, in een kosten-batenanalyse die we op vele terreinen horen te maken. Qua leeftijd en geografie zijn er vele groepen die ieder een andere aanpak nodig hebben als we van solidariteit een waarachtig begrip willen maken, als we levens willen redden én tegelijk de leefbaarheid voor andere groepen willen maximaliseren.

Een gediversifieerde aanpak is dringend nodig, en ook een groter, meerstemmig debat over waar onze samenleving voor staat.

Dat kan van kleine ingrepen tot grotere plannen gaan. Laat oudere mensen of mensen met een fysieke beperking toch op banken zitten, met respect voor social distancing. Je kan niet van iedereen zonder onderscheid hetzelfde vragen als de settings totaal anders zijn.

Iemand met een grote tuin heeft niet meteen nood aan openbare ruimte en kan makkelijker ‘in zijn kot blijven’. Mensen zonder tuin in steden moeten niet meer binnenblijven, er moet gewoon meer openbare ruimte zijn, om te kunnen blijven bewegen zoals ons allemaal is opgedragen. In New York zijn een aantal straten verkeersvrij gemaakt, zodat de doorgaans krap behuisde New Yorkers wiens pre-coronaleven zich meestal buitenshuis afspeelde, meer plaats hebben om te wandelen en te fietsen, mét social distancing.

En wat met de allerkwetsbaarsten? Kansarme kinderen en kinderen in een precaire situatie in de jeugdzorg hebben nog altijd basisrechten wat betreft fysieke en emotionele veiligheid en daar mogen coronamaatregelen geen voorrang op krijgen. Wat met mensen die nog de gruwelijkste dood moeten sterven, helemaal alleen? Laat hen omringd door geliefden heengaan. Die zullen dan uiteraard twee weken in volledige quarantaine gaan na het overlijden.

Nu zie je hoe mensen elkaar steeds meer tot in het absurde de maat beginnen te nemen. De frustratie stapelt zich op en burgers worden elkaars opzichters, wat in een dictatuur ideaal is maar niet in een tijd die vraagt om solidariteit en niet doelloze wederzijdse hypercorrectie tegen de sterren op. Terwijl er in vele situaties oplossingen te bedenken zijn om solidair met meerdere groepen tegelijk te blijven.

We zouden in oorlog zijn met een onzichtbare vijand, er is sprake van de frontlinie, de helden, de taskforce. De oorlogsretoriek is in vele opzichten fout en zet net een rem op de solidariteit. In een oorlog is iedereen slachtoffer, terwijl dit virus duidelijk bepaalde groepen viseert. Toch zet de overheid ieders leven on hold.

Gelukkig komt ook in eigen land het debat de afgelopen dagen eindelijk op gang. Een gediversifieerde aanpak is dringend nodig, en ook een groter, meerstemmig debat over waar onze samenleving voor staat. Anders is de roep om solidariteit in en na coronatijden een holle kreet.

Saskia De Coster – auteur

https://www.standaard.be/cnt/dmf20200422_04931515

 

Leef wild

Een mens zou af en toe op retraite moeten gaan. Weg van de tv met het dagelijkse nieuws, weg van Facebook met meer onzin dan zin, weg van de telefoon en internet…

Dit weekend heb ik een documentaire gezien over een dame die helemaal in haar eentje en zelfvoorzienend in de open en verlaten natuur van Ierland leefde.

https://www.vrt.be/vrtnu/a-z/where-the-wild-men-are/6/where-the-wild-men-are-s6a7-ireland/

Daar ben ik jaloers op, al weet ik dat ik het zelf niet zou kunnen zoals zij het doet, want ik hou wel van het comfort dat ik nu heb. Maar af en toe heb ik toch de neiging om mij wat terug te trekken en mij af te sluiten van de rest van de wereld, en nog enkel bezig te zijn met de essentiële dingen die moeten gebeuren.

Mijn huis, mijn tuin, mijn dieren, mijn kleine familie… de volgorde doet er niet, ze zijn allemaal even belangrijk en van grote waarde voor mij, en krijgen allemaal evenveel liefde en zorg. De buitenwereld, ach de buitenwereld, die is soms zo banaal…

Hoogmoed heeft ons van de natuur verwijderd en ons het idee gegeven dat we er vrij kunnen over beschikken, want de mens is het enige dier met verstand, en dat weet hoe het allemaal moet.

Maar nu zitten we hier opgesloten en bang van iets wat we niet kunnen zien, en ons in de tang houdt. Slim hé, en hoe almachtig zijn we toch!

Net als Judith uit “Where the wild men are” moeten we misschien anders gaan denken en ervan uitgaan dat een grassprietje evenveel waarde heeft als elk ander levend wezen, en dus ook evenveel als de mens.

Leef wild

Ik ga weglopen,
De deur achter mij
Dichtslaan,
Het vuur uitzetten,
Afgesneden
Van elke voorziening,
Weg
Van deze wereld,
Want ik ben hier
Niet meer graag.

Leef anders,
Leef wild.

Micheline Baetens-21.04.2020

Carpe Diem

Just buy it: hoe carpe diem gekaapt werd door de consumptiecultuur

Brainwash – Roman Krznaric – 2018

In Brainwash Talks van Human buigen journalisten, schrijvers, wetenschappers, theatermakers en filosofen zich over de grote persoonlijke en maatschappelijke vragen van nu. Deze keer filosoof Roman Krznaric over de dag plukken.

Carpe diem, pluk de dag. Dat is een van de oudste filosofische idealen in de westerse cultuur. De oorsprong ervan ligt in een gedicht dat in 23 voor Christus is geschreven door de Romeinse dichter Horatius. Het gedicht bestond uit slechts acht regels. De laatste twee regels vatten samen wat Horatius wilde zeggen:

Terwijl we praten, vliegt de jaloerse tijd voorbij. Pluk de dag en laat zo weinig mogelijk voor morgen liggen.

Veel mensen vinden carpe diem een cliché, maar ik vind dat juist niet. Horatius stelde een belangrijke vraag over het menselijk bestaan. Hoe moeten we leven met de realiteit van onze sterfelijkheid? De klok tikt. Hoe moeten we onze vrijheid uitoefenen in het gezicht van de dood? Hoe leiden we een leven zonder spijt?

Ik vind het bijzonder dat het spreekwoord carpe diem 2000 jaar later nog steeds zo populair is in onze cultuur. Als je het intikt bij een zoekmachine, krijg je meer dan 25 miljoen resultaten. Op haar 81ste verjaardag liet de Britse actrice Judi Dench carpe diem op haar rechterpols tatoeëren. De heavymetalband Metallica brengt het publiek in vervoering met hun nummer Carpe Diem Baby.

Metallica – Carpe diem baby.

Je kent het waarschijnlijk uit die film met Robin Williams, Dead Poets Society. Daarin speelt hij Mr. Keating, de inspirerende leraar Engels op een jongensschool in New England in de jaren 50. Hij zegt tegen de jongens: ‘We zijn voer voor de wormen, want iedereen in dit lokaal zal ophouden met ademhalen koud worden en sterven. Carpe diem. Pluk de dag, jongens. Maak iets bijzonders van je leven.’

Dat is een inspirerend idee. Maar we raken de wijsheid van Horatius, de geest van carpe diem, kwijt. Waarom? Deels doordat we nu leven in een tijd van digitale afleiding. We bekijken het leven op een scherm in plaats van het rechtstreeks te ervaren. We kijken acht tot tien uur naar apparaten. We kijken gemiddeld 110 keer per dag op onze telefoon. Dat is het tegenovergestelde van het beleven van carpe diem.

De vraag is: Hoe krijgen we het ideaal van carpe diem terug dat Horatius ons probeerde mee te geven? Dat kan bijvoorbeeld door na te denken over de betekenissen van carpe diem.

In het Engels wordt het op verschillende manieren vertaald. De gangbare vertaling is ‘grijp de dag’, maar ‘oogst de dag’, ‘pluk de dag’, of ‘geniet van de dag’ zijn ook mogelijk. Die vertalingen komen wat minder agressief over. Die verschillen zijn er omdat carpe diem verschillende betekenissen kan hebben.

Ik raakte erg geïnteresseerd in de betekenissen van carpe diem toen ik een boek schreef met de titel Carpe diem. Ik stelde een onderzoeksteam samen en we voerden een guerrilla-aanval uit op de universiteitsbibliotheek in Oxford. We begonnen manuscripten van 500 jaar geleden te bekijken. We keken hoe mensen carpe diem hebben gebruikt van 16e-eeuwse preken tot moderne popnummers.

Na vele maanden zoeken, ontdekten we een patroon. Er zijn namelijk vijf verschillende manieren die de mensheid heeft ontdekt om de dag te plukken. Vijf verschillende betekenissen van carpe diem in de loop der eeuwen. Ik ga ze even kort samenvatten.

“Carpe diem gaat nu over koopjes jagen en met één klik online shoppen. Ik vind dat het beter moet.”

De eerste is: grijp de kansen in het leven voor ze voorgoed verdwijnen, of het nu gaat om een nieuwe carrière of het redden van een relatie.

Een tweede betekenis is: aanwezig zijn in het hier en nu. Leven in het moment. Dat is een radicaal nieuwe betekenis die een eeuw geleden niet bestond, maar dateert uit de afgelopen vijftien jaar deels door de mindfulness-beweging.

Een derde betekenis is die van spontaniteit. Gooi je elektronische kalender weg en ga experimenten aan in je leven.

Een vierde betekenis, die in de 17e eeuw erg populair was was carpe diem als hedonisme, het najagen van genot. Dan heb ik het niet over comazuipen, vreemdgaan of een overdosis drugs, maar over je zintuigen volgen; over proeven en voelen en de wereld zintuiglijk waarnemen.

Een vijfde vorm van carpe diem is een politieke vorm. Daarbij komen we massaal bijeen om politiek de dag te plukken om de wereld om ons heen te veranderen.

Demonstranten in Berlijn grepen in 1989 de gelegenheid aan om de Muur te laten vallen. Denk ook aan de Occupy-beweging of de Women’s March tegen Trump. Die mensen plukten de dag. Ze pasten het ideaal van Horatius toe op het collectief. Ze zeiden: ‘Carpamus diem. Laten we samen de dag plukken’.

Ik vind dat we die vijf manieren om de dag te plukken, moeten cultiveren. Dat is wat vrijheid in de 21e eeuw betekent. Maar ik wil me nu richten op de eerste, populairste vorm van carpe diem, die van het grijpen van kansen. De oorsprong van het Engelse woord voor kans, opportunity, is interessant. Het komt van de Latijnse uitdrukking ob portum veniens. Dat betekent: naar een haven komend. Het sloeg op een gunstige wind die je schip de haven in zou blazen. Je kunt je een kans dus voorstellen als een gunstige wind.
De vraag is: hijs je de zeilen om gebruik te maken van die wind? Of doe je dat niet omdat je bang bent om op de rotsen te lopen? Als je in het leven kansen wilt grijpen, stuit je op een aantal obstakels. Een daarvan is dat dit idee gekaapt is door de consumptiecultuur. Just do it betekent nu vooral just buy it. Carpe diem gaat nu over koopjes jagen en met één klik online shoppen.

Maar ik betwijfel of Horatius bij carpe diem zou hebben gedacht aan shoppen met één druk op de knop. Ik vind dat het beter moet.

Dit is volgens mij een van de grote existentiële tragedies van onze tijd: het marktdenken heeft onze vrijheid gekoloniseerd. Vrijheid is teruggebracht tot een keuze tussen merken. Tussen iPhone en Samsung of Nike en Adidas. Dat moet beter.

Maar er is nog een tweede obstakel als we kansen willen grijpen in het leven. Dat is onze natuurlijke aversie tegen risico. We zijn bang voor verandering en houden vast aan wat we al kennen. Daar is psychologisch bewijs voor geleverd door Daniel Kahneman en Amos Tversky. Ze vroegen mensen te wedden op het opgooien van een munt. Bij munt zouden ze honderd dollar verliezen. Maar hoeveel moet je bij kop winnen om de weddenschap aan te gaan?

Als het verlies bij munt honderd dollar was en de winst bij kop ook honderd dollar zouden de meeste mensen niet meedoen. Bij honderd dollar verlies en 150 dollar winst zou de meerderheid nog niet meedoen. Pas als het verlies honderd dollar was en de winst tweehonderd dollar zouden de meeste mensen meedoen. De pijn van verlies is dus dubbel zo groot als de vreugde van winst. Zo’n grote hekel hebben we aan verliezen.

Als je opeens de kans krijgt in Berlijn met een nieuwe baan te beginnen zul je denken aan wat er mis kan gaan en niet aan wat er goed kan gaan. Daardoor kun je die kans laten schieten. Hoe rekenen we af met die obstakels? Ik geef jullie één idee.
Ik vind dat we moeten nadenken over de dood. Je moet gaan nadenken over je eigen dood. We ontkennen de dood en reclames beweren dat we eeuwig jong blijven. We stoppen ouderen weg in verzorgingshuizen. Maar als we niet aan de dood denken, raken we de mogelijkheid kwijt vrij te zijn en de dag te plukken.

Hoe moeten we aan de dood denken? Ik stel voor dat je een nieuwe gewoonte ontwikkelt, een doodspauze waarbij je elke dag even aan je eigen dood denkt. Je hoeft je niet voor te stellen hoe je bleek en koud in een doodskist ligt. Het is meer een gedachte-experiment. Het etentje van het hiernamaals.

Stel je voor dat je dood bent en in het hiernamaals naar een etentje gaat. Daar zitten alle versies van jezelf die je had kunnen zijn als je andere keuzes had gemaakt. De versie die een saaie baan opzegde om het eerste filosofische strandcafé ter wereld op te richten.

De versie die zich niet inspande om je huwelijk te redden, waardoor je gezin uiteenviel. De versie die bijna omkwam bij een ongeluk en je leven drastisch omgooide. Dan is er de versie die alcoholist werd en nooit meer van de drank af kwam. Je kijkt naar die alternatieve versies van jezelf. Sommige benijd je. Je wilt met ze in gesprek. Andere vind je saai en wil je uit de weg gaan. Maar je kunt rondkijken en jezelf de vraag stellen: zitten er versies van mezelf bij die ik liever zou willen zijn of nog wil worden?

Als we zo’n gedachte-experiment doen om ons leven in perspectief te zien beseffen we een belangrijke waarheid over de kunst van het leven: Het leven draait om het maken van zinvolle keuzes. Kiezen kan soms heel moeilijk zijn maar je kunt het kiezen beschouwen als een creatieve ruimte waarin we de kans krijgen om het script van ons eigen leven te herschrijven.

Wat is een mens? Dat vraagt de existentiële therapeut Viktor Frankl. Zijn antwoord was: een mens is iemand die voortdurend beslist wat hij is. Als je die waarheid over het belang van kiezen begrijpt, ben je daadwerkelijk begonnen te leven volgens het credo van carpe diem: ik kies, dus ik ben.

Roman Krznaric

Later

Later bestaat niet,
Later is de dood,
Een gemiste kans,
Een onvervulde droom.

Later is een zoethouder,
Een slechte herinnering,
Een uitvlucht…
Later is van de lafaard
En de vrek,
Later is voor wie
Niet kan geven
En toegeven.

Later is niet van ons,
Maar harteloze onzin.
Later is groot beginnen
En klein eindigen
Voor wie niet bewust
Nu leeft.

Micheline Baetens

Ouderen beschermen, niet bestraffen

Ouderen beschermen, niet bestraffen

Doorbraak – Vrije Tribune – 13/04/2020 – Marijke Roscam

We moeten zowel gezondheid als rechten van ouderen beschermen.

Zeker in crisistijden is het volgen van nieuws heel belangrijk voor studenten. Zo hoopte ik informatie, cijfers en inzicht te krijgen over de invloed van de coronacrisis op het dagelijkse leven van ouderen. Als studente ouderencoaching had ik vooral interesse in het menselijke aspect van de crisis. Ik stelde vast dat het opbod aan maatregelen een enorme invloed heeft op de leefwereld van ouderen. De grens tussen bescherming en opsluiting is dun.

Ouderen en terminaal zieken

Op 26 maart zag ik een fragment in het nieuws op de regionale zender ATV dat me sterk aangreep. Twee agenten van de zone Rupel waren op pad om te controleren of de coronamaatregelen goed opgevolgd werden. Ze kregen bericht dat iemand thuis de regels niet volgde. Een kleindochter was met haar kinderen op bezoek bij de grootouders. Beiden zijn in de negentig, de oma is terminaal. De politie dwong de familie onmiddellijk afscheid te nemen en niet meer terug te komen. Het ging er emotioneel aan toe. De kleindochter is bang dat ze haar grootouders niet meer zal zien. Hoe de grootouders verder ondersteund zullen worden en waar de familie terecht kan voor steun en raad, wordt niet duidelijk. Maar de taak van de politie zit erop: de coronaregels worden gevolgd.

Het leek wel of ze opgesloten was

Op 31 maart is er weer een fragment op ATV dat ethische vragen oproept. Het gaat dan over beelden van de lockdown in de 4000 serviceflats van het Zorgbedrijf Antwerpen. Mantelzorgers mochten er niet meer in. Bewoners mochten niet meer buiten. De sloten werden vervangen. De brievenbussen afgeplakt. Die postbussen hadden in deze crisis echter een belangrijke dubbele functie. Ze dienden namelijk ook als doorgeefluik voor medicatie en kleine boodschappen. Het leek wel of ze opgesloten was, vertelde een bewoonster geëmotioneerd. Een mantelzorger sprak haar bezorgdheid uit over de strenge maatregelen: ‘Hier gaan nog ongelukken gebeuren’.

Beschermen mag geen bestraffen worden

Uiteraard besef ik dat de gezondheid van oudere mensen kwetsbaar is. Voor ik aan de opleiding tot ouderencoach begon, studeerde ik af als verpleegkundige. Ik deed ook stage op een geriatrische afdeling. Ik weet dus uit de praktijk hoe broos ouderdom mensen kan maken. Vaak wil het lichaam niet meer zo goed mee, en is er een opeenstapeling van gezondheidsklachten die op elkaar inwerken. Het risico op vallen is groter bij ouderen, en een val of infectie zal moeilijker genezen dan bij een jongere persoon. De gevolgen van een COVID-19-besmetting kunnen dodelijk zijn voor ouderen. Toch blijf ik met een dubbel gevoel achter bij het beleid dat vandaag gevoerd wordt ten aanzien van ouderen. De bescherming van oudere bevolkingsgroepen is enorm belangrijk, maar hun levenskwaliteit ook. Men mag het emotionele en het praktische niet uit het oog verliezen. Beschermen mag geen bestraffen worden.

Bij de beelden van het bezoek aan de terminale grootouder en de strenge maatregelen in de serviceflats kwamen mijn gevoel en verstand in opstand. Daarom kroop ik als toekomstige ouderencoach voor de gelegenheid even in de rol van advocaat. Iemand moet namelijk de rechten van onze ouderen verdedigen. In deze coronacrisis worden vaak oorlogstermen gebruikt. De ziekenhuizen, dat is het front. Corona de vijand. De wapens zijn mondmaskers, beademingsapparaten en draconische maatregelen. Maar dan laat men de coronacrisis veel te veel over aan generaals. In hun dagelijkse staf zouden ze best ook de sociale assistenten, palliatieve werkers en een ouderencoach opnemen. Want een crisis moet je breed bekijken. En de impact van elke maatregel moet goed afgewogen worden.

Gezondheid én rechten beschermen

Je moet erover waken dat ondoordachte maatregelen geen nieuwe slachtoffers creëren. Bij een terminale patiënt is menselijkheid de enige juiste behandelingswijze. Natuurlijk moet je bij die contacten in de laatste levensfase niet alle veiligheidsnormen zomaar overboord gooien, maar er zijn toch tussenoplossingen mogelijk. Zorg voor begeleiding in plaats van repressieve maatregelen. Sociale diensten van de gemeente, ziekenfondsen en gespecialiseerde diensten zoals PHA (Palliatieve Hulpverlening Antwerpen) kunnen mee ingeschakeld worden. Door zulke mogelijkheden aan te reiken en met mensen in gesprek te gaan, voorkom je trauma’s. En bewijs je dat we ook in crisistijd in een moderne en warme samenleving leven. Laten we hopen dat de regels dus bijgestuurd worden. En dat er voor elk verbod ook maatregelen komen die werkzame oplossingen bieden.

Bescherm niet enkel de gezondheid van ouderen, maar ook hun rechten.

Dus, overheid, er is werk aan de winkel. Zorg voor voldoende personeel. Geef onze helden in de zorg de juiste bescherming. Zorg voor steun aan de mantelzorgers. Stimuleer vrijwilligerswerk. Toets elke maatregel ook af met experten uit het sociale veld. Bescherm niet enkel de gezondheid van ouderen, maar ook hun rechten.

Regels voor ouderen bijsturen

Heeft de overheid ouderen dan totaal in de steek gelaten? Dat zou ook te kort door de bocht zijn. Op 1 april verscheen bijvoorbeeld het bericht dat de coronamaatregelen in de serviceflats van het Zorgbedrijf opnieuw versoepeld werden. Dit na kritiek op de zeer strenge lockdownmaatregelen door het Agentschap Zorg en Gezondheid. Serviceflats zijn anders dan woonzorgcentra. Het zijn privéwoningen. De bewoners zijn extra afhankelijk van hun mantelzorgers, zeker als ze zelf niet buiten kunnen komen.

Volgens de bijgestuurde maatregel mag er nu één mantelzorger per bewoner binnen. Die persoon moet zich registreren. Het moet ook altijd dezelfde persoon zijn die langskomt. Afwisselen met familie of vrienden mag dus niet. Men staat er echter niet bij stil dat alles zo op de schouders van één persoon terechtkomt. Het gevaar bestaat dat diens draagkracht daardoor overschreden wordt. Maar goed, het was toch al een belangrijke bijsturing die ten goede komt aan de oudere en zijn mantelzorger.

Het zijn bijzondere tijden, met grote uitdagingen. Maar ook in crisistijd verdienen onze ouderen een VIP-behandeling. En daartoe moeten we zowel hun veiligheid, individualiteit als persoonlijke rechten beschermen.

Marijke Roscam
Marijke Roscam is studente bachelor-na-bachelor Ouderencoaching aan Thomas More Geel. Ze studeerde in 2019 af als verpleegkundige aan AP Hogeschool Antwerpen.

https://www.nieuws365.be/news/erika-vlieghe-haalt-zwaar-uit-als-de-ziekenhuizen-zouden-werken-als-de-overheid-waren-er-niet-veel-overlevenden-in-deze-coronacrisis

https://www.standaard.be/cnt/dmf20200413_04921465

 

Grootmoeders

Zoals ik al meermaals verteld heb, was en is mijn grootmoeder de belangrijkste vrouw in mijn leven geweest.

Bij het lezen van dit stukje van Lieven Joris, gingen ook bij mij in deze paasperiode oude herinneringen “verrijzen”, want ik heb vergelijkbare situaties en emoties gekend.

Mijn grootmoeder

Mijn grootmoeder
was een vrouw
van weinig woorden
en van veel vloeken,
gewapend
met de stille kracht
om te aanvaarden,
zonder anders
te verlangen.

Mijn grootmoeder
was mijn redding.

Micheline Baetens – 08.04.2020

Op mijn beurt ben in nu zelf grootmoeder en ik hoop dat Reinaert later ook dergelijke kostbare herinneringen zal hebben.

——————————————————————————————————————–

De verrijzenis

Mijn bomma en ik, wiegend in de nacht
Door Lieven Joris

Cecilia Houben met Lieve Joris.

Soms droom ik dat ik haar huis binnenloop. In de achterkeuken komt de geur van koffie me al tegemoet. Het is een complexe, intieme geur die door de jaren heen in het gebloemde behang is getrokken, maar die herrijst als ze bonen maalt in haar houten koffiemolen. Zwarte Kat-koffie, geserveerd in gele kopjes.

In de voorkamer zit ze in haar stoel bij de Leuvense stoof te bidden voor de doden. Als ze daar niet is, neem ik het trapje naar de opkamer en tref haar in het halfdonker, verzonken in de fauteuil, een paternoster tussen haar knokige vingers. Het godslampje op de schoorsteen brandt, de kachel ronkt, het schilderijtje dat haar broer meebracht uit Congo, verspreidt zijn gele schittering. Achter haar staat mijn pick-up, waarop ik het singeltje ‘Zwei kleine Italiener’ van Conny Froboess draai, telkens weer.

Ik strijk neer op de sofa tegenover haar. Alles is goed. Hier is het rustig, niet als in het ouderlijk huis aan de overkant, waar mijn acht broers en zussen allemaal om aandacht schreeuwen.

Ik ben nog te jong om haar dramatische levensverhaal te bevatten, dat zal ik pas veel later doen. Ze is 32 als ze trouwt met een man die met zwakke longen uit de loopgraven aan de IJzer is teruggekomen. Nog geen anderhalf jaar later geeft hij op een nacht piepend en fluitend de geest. Vanaf die tijd is ze weduwe – een halve eeuw lang. Ze zorgt voor mijn vader. En daarna, met bijzondere toewijding, voor mij.

Ik maak mijn huiswerk en deel mijn schoolverdrietjes met haar, heb een geheime spaarpot achter haar snoepdoos in de hoge kast, slaap in het bed aan haar voeteinde en soms, in de winter, bij haar. Tot ik haar op mijn vijftiende voor het eerst tegenspreek. Als ze vindt dat ik niet goed schoonmaak, moet ze het zelf maar doen! Vanaf dat moment is niets nog vanzelfsprekend, luister ik minder aandachtig naar haar verhalen, groei ik langzaam van haar weg.

Op mijn negentiende vertrek ik als au pair naar de Verenigde Staten. Vijf maanden later valt een brief op de deurmat. Ik scheur hem open, zijg al lezend neer op de trap en blijf daar zitten, als verdoofd.

Sindsdien zijn de draden waarmee ze aan mijn leven vastzit in de war. Zelfverwijt, spijt, verdriet – ze kunnen op elk moment onverhoeds de kop opsteken.

Ik droom dat het feest is in haar huis, al haar eerwaarde broers-in-soutanes zijn gekomen: heeroom van Congo, heeroom van Brazilië, nonk Phiel, zelfs nonk Gerard zaliger, die allang dood is. Ze heeft haar haren opgestoken, haar konen zijn rood van de opwinding. Een jaar of zeven ben ik, ik ren naar haar toe, omklem haar benen met mijn armen, duw mijn gezicht in haar schoot en huil.

Nog één keer zou ik bij haar willen zijn. Een middag, een avond, of misschien een nacht. Wij samen in haar hoge bed, haar warme flank in de flanellen nachtpon tegen de mijne, de wekker met zijn fluorescerende wijzers en zijn geruststellende cadans op het nachtkastje.

Ik leg mijn arm om haar middel en luister naar haar verhalen. Ik bedank haar voor de beschutting die ze me jarenlang bood tegen het grote, woelige nest aan de overkant.

Dat heeft me gered, daardoor kon ik me later makkelijker losmaken. Ik vertel haar van de wroeging die me verteert over mijn jeugdige opstandigheid, over alle malen dat ik niet naar haar luisterde, over die laatste, fatale keer dat ik wegging en haar achterliet. Kan ze me vergeven? Ze zwijgt. Dan voel ik haar hand over mijn haren strijken, net als vroeger.

Wij samen, bomma en ik, wiegend in de nacht als op een schilderij van Marc Chagall.

Lieve Joris is schrijfster

De Standaard – 06.04.2020

BOEK: Moeder natuur

Niks geen mythe over ‘moeder natuur’, volgens dit boek is de natuur onverschillig

Th. C. W. Oudemans
Moeder natuur. De plaats van de mens in de kosmos.
Ten Have, 320 blz., € 29,99
★★★☆☆

Recensie : Trouw – Sofie Messeman – 4 maart 2020

De auteur

Theodorus Christiaan Wouter Oudemans (1951) was van 1991 tot 2014 hoogleraar wijsbegeerte aan de Universiteit Leiden. Hij is gespecialiseerd in Martin Heidegger, maar houdt zich ook bezig met darwinisten als Daniel Dennett en Richard Dawkins. Hij publiceerde onder meer ‘Echte filosofie’ (2007), ‘In natura’ (2012) en ‘Plantaardig’ (2014).

De insteek

Ook in zijn jongste boek wil hij ons ervan overtuigen dat de mens deel uitmaakt van de natuur en er in zijn wetenschap en filosofie niet zomaar buiten kan gaan staan. De natuurwetenschappen gaan sinds Newton immers uit van de foutieve aanname dat de mens een denkend wezen is dat zich kan plaatsen tegenover de natuur.

De reactie op dit mechanische wereldbeeld, de Romantiek, zit volgens Oudemans evenzeer op een dood spoor. Rousseau bijvoorbeeld klaagt dat de mens de natuur ‘in cultuur’ brengt en haar daarmee van haar oorspronkelijkheid ontdoet. Maar was die ‘oorspronkelijke natuur’ wel zo idyllisch? Oudemans noemt de natuur liever ‘het geheel van evoluties en implosies en dus een nooit eindigende opkomst en neergang zonder plan of doel.’

De overtuiging

Alles in de natuur heeft de neiging te vervallen. Mensen worden geboren en raken in verval, en hetzelfde geldt voor de kosmos, planten en dieren. Maar naast die constatering over het toenemende verval is er ook de vaststelling van het tegenovergestelde: op allerlei gebieden ontstaat er een grotere complexiteit en organisatie. Dat brengt Oudemans tot de conclusie: “Verval en organisatie gaan hand in hand. Dat gebeurt overal.”

De uitkomst

De thermodynamica biedt voor Oudemans uitkomst uit het verwarde discours over de natuur. Volgens de tweede wet van de thermodynamica neemt de entropie (chaos, verval) in een gesloten systeem in de loop van de tijd alsmaar toe, tot het maximum bereikt is. Dat impliceert dat een dergelijk systeem voortdurend van energie moet worden voorzien, wil het blijven bestaan. Dus heeft niet alleen de kosmos voortdurend energie nodig, maar ook de mens. Het is een onomkeerbaar proces. De pijl van de tijd gaat één richting uit. Vaak wordt vergeten dat ook de natuur zelf onderworpen is aan de tijd.

Oudemans’ denken staat dus ver af van de vanzelfsprekende ‘moeder-natuurgedachte’, als zouden de aarde en het leven op aarde elkaar in evenwicht houden. Voor hem geen mythologiseringen. De natuur is onverschillig, ze bestaat uit een hele reeks processen die wij nooit allemaal kunnen kennen.

De toepassing

Oudemans past het schema van toenemende complexiteit versus verval ook toe op menselijke samenlevingen. Zo zou de geschiedenis van het Paleolithicum een grote toename van technologische vernieuwing tonen, maar tegelijk ook een stijging van de risico’s en gevoelens over het onbeheersbare (buitensporigheid).

Vandaag is het onbeheersbare nog veel groter geworden. ‘Terugkeren naar de natuur’ door duurzaam te produceren in een circulaire economie, zoals sommigen bepleiten, noemt Oudemans een illusie die de lessen van de thermodynamica vergeet. We zijn op aarde immers met velen en er is weinig plaats. “Een terugkeer naar een delende verhouding met de natuur is een illusie van een mens die een slurper van energie is, die een zee van afval achter zich aan sleept.”

Redenen om dit boek niet te lezen

Cultuurhistorische studies die alles onder één noemer brengen – de kosmos, het planten- en dierenrijk, maar ook de opkomst en ondergang van menselijke samenlevingen – zijn mooi, omdat ze zo systematisch klinken, maar hebben altijd ook iets aanvechtbaars, omdat ze onvermijdelijk reductionistisch zijn.

Redenen om dit boek wel te lezen

De tweede wet van de thermodynamica is zonder meer een eyeopener waarmee de natuur op een niet-sentimentele manier kan worden beschreven. Dat is ook wat Oudemans doet: de natuur beschrijven als een systeem dat afhankelijk is van energietoevoer en in die zin onderhevig is aan verval op lange termijn. Dat hij ‘duurzame productie’ en ‘circulaire economie’ afdoet als een illusie, is als dissidente kijk best boeiend om te leren kennen.

LOCKDOWN

Via email heb ik een mooie tekst gekregen over onze huidige lockdown.
(Bedankt Trudo)

Binnenkort is het Pasen en dat is toch het feest van een nieuw begin waarin alles herleeft. Dit jaar meer dan ooit!

Een beetje symbolisch vind je onder deze tekst en foto van SLEUTELbloemen…

Lockdown

Ja, er is angst.
Ja, er is isolatie.
Ja, er wordt gehamsterd.
Ja, er is ziekte.
Ja, er is zelfs dood.

Maar,

Ze zeggen dat je in Wuhan na zoveel jaren van lawaai
de vogels weer kan horen zingen.
Ze zeggen dat na slechts een paar weken van rust
de lucht niet langer stijf staat van de smog
maar blauw en grijs en helder is.

Ze zeggen dat in de straten van Assisi
mensen elkaar toezingen
over de lege pleinen
en hun ramen openhouden,
zodat zij die alleen zijn
de geluiden van families
om hen heen kunnen horen.

Ze zeggen dat een hotel
in het westen van Ierland
gratis maaltijden aanbiedt
en bezorgt bij hen die aan huis gebonden zijn.

Vandaag is een jonge vrouw die ik ken
druk bezig om in haar buurt
flyers te verspreiden met haar nummer
zodat ouderen iemand hebben
die ze kunnen bellen.

Vandaag bereiden kerken, synagogen,
moskeeën en tempels zich voor
om dakloze, zieke en vermoeide mensen
te kunnen verwelkomen
en onderdak te bieden.

Over de hele wereld beginnen mensen
te vertragen en te reflecteren.

Over de hele wereld kijken mensen
op een nieuwe manier naar hun buren.

Over de hele wereld worden mensen
ontvankelijk voor een nieuwe werkelijkheid,
voor hoe groot we eigenlijk zijn
en hoe klein onze feitelijke controle,
voor wat er werkelijk toe doet.

Voor liefde.

Dus we bidden en realiseren ons:

Ja, er is angst,
maar er hoeft geen haat te zijn.

Ja, er is isolement,
maar er hoeft geen eenzaamheid te zijn.

Ja, er wordt gehamsterd,
maar er hoeft geen gierigheid te zijn.

Ja, er is ziekte,
maar de ziel hoeft niet te lijden.

Ja, er is zelfs dood,
maar er kan altijd
een wedergeboorte van liefde zijn.

Word je bewust van de keuzes die je maakt
voor je leven nu.

Vandaag: Adem.

Hoor,

achter de fabrieksgeluiden van je paniek,
zijn de vogels weer aan het zingen,
klaart de hemel op,
is de lente in zicht.

En altijd worden we omringd door Liefde.

Open de ramen van je ziel.

En al ben je niet in staat om de ander over het lege plein aan te raken:

Zing.

Richard Hendrick

De angst voor het coronavirus

De angst voor het coronavirus is gevaarlijker dan het virus zelf

Professor Mattias Desmet stelt dat onze angst voor het coronavirus niet enkel op feiten is gebaseerd. Het virus is gevaarlijk, maar er schuilt een diepere existentiële crisis achter onze angstgevoelens. De maatschappij was al langer aan het wegglijden in een spiraal van angst en psychisch onbehagen. Dat fenomeen aanpakken is de echte uitdaging van de coronacrisis.

Het hoeft niet meer gezegd: onze maatschappij gaat door een ongeziene crisis – een crisis waarvan we de politieke, economische, sociale en psychologische gevolgen nog niet kunnen inschatten. Ze is in de greep van een verhaal over een virus – een verhaal dat ongetwijfeld op feiten gebaseerd is.

Maar welke? We vingen voor het eerst een glimp op van ‘de feiten’ via een verhaal over een virus in China dat de lokale overheden tot de meest drastische maatregelen noopte. Ganse steden werden in quarantaine geplaatst, in allerijl werden nieuwe ziekenhuizen gebouwd, figuren in witte pakken desinfecteerden de publieke ruimte, enz. Hier en daar klonk het dat de totalitaire Chinese staat over-reageerde en dat het nieuwe virus niet erger was dan een griep. En ook het omgekeerde werd gesuggereerd: dat het veel erger moest zijn dan men liet doorschemeren, want geen enkele overheid zou anders dergelijke verregaande maatregelen treffen. Toen speelde alles zich nog ver van ons bed af en gingen we ervan uit dat het verhaal ons niet toeliet om de precieze feiten te kennen.

Het verhaal wordt vooral geconstrueerd door een angst en psychische ontreddering die al geruime tijd in alle geledingen van de maatschappij aan het groeien was

Het is belangrijk dat we stilstaan bij iets waar we ondertussen in paniek aan voorbij hollen: wat onze reactie op ‘het virus’ bepaalt, zijn niet de feiten op zich, maar wel het verhaal dat omtrent de feiten geconstrueerd wordt. Dat verhaal wordt geconstrueerd door hulpverleners die oprecht hun best doen om te helpen, door mensen die hun medemens niet willen zien lijden, door politici die de juiste beslissingen willen nemen, door academici die zo objectief mogelijke informatie willen verstrekken.

Maar het verhaal wordt ook geconstrueerd door politici die onder druk staan van de publieke opinie en zich genoodzaakt voelen om krachtdadig op te treden, door leiders die de controle kwijt waren over de samenleving en nu door het virus de teugels terug in handen kunnen krijgen, door experts die hun onwetendheid moeten verbergen en de vlucht vooruit kiezen, door academici die een gelegenheid zien om zich te laten gelden, door de in de mens inherent aanwezige neiging tot hysterie en dramatiek, door farmaceutische bedrijven die een gouden kans ruiken, door media die gedijen op sensationele verhalen, door getuigenissen van unieke gevallen bij wie het ziekteverloop uitzonderlijk zwaar was, …Psychologische crisis

En het verhaal wordt vooral geconstrueerd door een angst en psychische ontreddering die al geruime tijd in alle geledingen van de maatschappij aan het groeien was. In de jaren en maanden voorafgaand aan de uitbraak van de coronacrisis vielen de tekenen dat de maatschappij op een psychologische crisis afstevende nauwelijks nog te ontkennen. Ziekteverlof door psychisch lijden en gebruik van psychofarmaca volgden een exponentiële curve; de diagnose ‘burn-out’ nam epidemische vormen aan en bedreigde het functioneren van ganse organisaties, bedrijven en overheidsinstellingen; het toekomstbeeld werd meer en meer getekend door pessimisme en perspectiefloosheid. Als onze samenleving niet weggespoeld zou worden door de wassende zeeën, dan wel door de vluchtelingenstroom; enz.

Het Grote Verhaal van deze maatschappij, het verhaal van de Verlichting, leidde om het zacht uit te drukken niet langer tot het optimisme en positivisme van weleer. Vanuit een hedendaags psychoanalytisch perspectief is dát precies het punt waarop de angst zich situeert: het punt waar men niet langer zekerheid vindt in een verhaal over de eigen identiteit.

Zonder de spiraal van angst en psychisch onbehagen te doorbreken, kunnen ergere virussen wel ravages aanrichten.

Dit is mijn stelling: deze crisis is in de eerste plaats een psychologische crisis – een massieve doorbraak van angst in de maatschappij. Angst wordt in eerste instantie maar in heel beperkte mate veroorzaakt door reële problemen … maar ze rechtvaardigt zichzelf door reële problemen te creëren. Die problemen voelen we nu al aan: op politiek vlak het oprijzen van de dictatoriale staat, op economisch vlak de recessie en het failliet van talloze bedrijven en kleine zelfstandigen, op sociaal vlak een blijvende aantasting van de (fysieke) band tussen mensen, op psychologisch vlak nog meer angst en depressie, en jawel … op lichamelijk vlak, in de nasleep van de psychologische en sociale stresstoestand, een collaps van de immuniteit en de fysieke gezondheid.

Men leze er de literatuur omtrent psychogene dood, placebo’s en hypnotische sedatie op na om zich ervan te vergewissen hoe onvoorstelbaar sterk de impact van psychische factoren op lichamelijke ziekte en gezondheid kunnen zijn. Zonder dat we de spiraal van angst en psychisch onbehagen kunnen doorbreken waarin we als maatschappij al decennia aan het wegglijden zijn, kunnen virussen die nu nog relatief onschadelijk zijn, in de toekomst wel degelijk ravages aanrichten.

Er moet niet in de eerste plaats een materiële barrière tegen een virus opgeworpen worden, maar wel een symbolische barrière tegen de angst.

Angst heerst al langer

We moeten de huidige angst als een probleem op zich beschouwen, een probleem dat zich niet laat herleiden tot ‘de feiten’ van ‘een virus’ maar een oorzaak op een volledig ander niveau heeft, op het psychologische niveau, het niveau van het (falen van het) Grote Verhaal van onze maatschappij.

Het Grote Verhaal van onze maatschappij is het verhaal van de mechanistische wetenschap; een verhaal waarin de mens gereduceerd wordt tot een biologisch ‘organisme’. Een verhaal ook dat de psychologische en symbolische dimensie van het menselijke wezen totaal miskent. Dat mensbeeld is de kern van het probleem. Elke behandeling van welke epidemie ook die vanuit dit mensbeeld vertrekt, zal het probleem uiteindelijk alleen maar erger maken. Of zoals Einstein het stelde: men kan een probleem niet oplossen door hetzelfde soort denken dat het veroorzaakte.

Dit is de échte opgave waar we als individu en als maatschappij voor staan: een nieuw verhaal construeren, een nieuwe grond voor onze identiteit, een nieuwe grond voor onze maatschappij, een nieuwe grond voor het samenleven met anderen. Hannah Arendt had dat al door in 1954, dat het oude verhaal aan het aflopen was en dat we daarom geconfronteerd werden met ‘the elementary problems of human living-together’. Er moet niet in de eerste plaats een materiële barrière tegen een virus opgeworpen worden, maar wel een symbolische barrière tegen de angst. Dat in gedachten houden, kan misschien helpen om op het juiste niveau te handelen in deze crisis.

Mattias Desmet
Mattias Desmet is professor klinische psychologie aan de Universiteit Gent.

Bron: www.vrt.be

25 maart 2020

Vandaag is Reinaert zes maanden oud, en vandaag ook zou zijn opa Jean-Pierre vijfenzeventig jaar geworden zijn.

https://www.facebook.com/canvastv/videos/228030335055092/UzpfSTEwMDA0MTAzMDgyNzUwNjoyMjg4ODQxOTg0ODkyNzM/

Lieve jongen

Lieve jongen,
misschien kan je later
aardedokter worden
en onze planeet genezen
van de opwarming
en vervuiling,
en de prachtige natuur
van de verwoesting.

En als je dan
daarin geslaagd bent,
er hopelijk voor zorgen
dat de mensheid
niet meer in de hemel
moet geloven,
omdat die voortaan
aan hun voeten ligt.

Micheline Baetens – 28.08.2019

Regelmatig

Ik denk nog regelmatig ’s nachts
dat hij naast mij ligt,
en draai mij dan voorzichtig om in bed,
tot ik mij realiseer
dat het enkel de gewoonte is.

En soms gaat overdag de deur open
Zonder dat er iemand binnenkomt…

Micheline Baetens – 8 november 2015

Fruitbomen in de lente – Isidore Verheyden

Mijn schoonmoeder zei altijd dat toen mijn man geboren werd de fruitbomen al bloeiden…

Alice Nahon: miskend omdat ze vrouw was?

Ik hou van Alice Nahon, omdat zij volgens mij niet echt het o zo lieve meisje was, waarvoor men haar hield. Dat blijkt trouwens uit haar gedichten. Volgens mij was ze, in een tijd die daar nog niet rijp voor was, emancipeerder dan sommige vrouwen nu.

En natuurlijk speelt het feit dat zij in Overijse, mijn geboortedorp, destijds school gelopen heeft, ook een rol.

Alice Nahon wordt geboren in Antwerpen in 1896. Haar vader is boekhandelaar, afkomstig uit Nederland, en haar moeder een onderwijzeres uit Putte bij Mechelen.
Ze schrijft haar eerste gedichten tijdens haar schooltijd in Overijse. In 1913 – ze is dan 17 jaar – begint ze een opleiding aan de verpleegsterschool van het Antwerpse Stuivenbergziekenhuis. Ze wordt verliefd op de hoofdverpleegster Anne Voeten, een vrouw van 24. Of dit louter platonisch is, weten we niet…
Alice wordt ziek en moet haar verpleegopleiding stopzetten. Een diagnose bestempelt haar als tbc-patiënt en ze wordt opgenomen in een sanatorium. Ze zal vele jaren verblijven in verschillende sanatoria en rusthuizen. Later zal blijken dat die diagnose foutief was.
In 1917 debuteert ze als dichteres en in 1920-21 publiceert ze enkele poëziebundels die succesvol worden ontvangen. In tegenstelling tot haar brave imago van het godvruchtige, ietwat seutige dichteresje is Alice Nahon een onafhankelijke, zelfs behoorlijk vrijgevochten vrouw, ook op seksueel vlak, zoals blijkt uit het gedicht Verlangen dat eigenlijk gaat over haar ontmaagding. Ze raakt bekend in artistieke middens en knoopt vriendschaps- én liefdesrelaties aan met avant-gardistische en non-conformistische kunstenaars en schrijvers. In 1923 reist ze naar Zwitserland voor een herstellingskuur. Daar ontdekt een arts dat ze helemaal niet lijdt aan tbc, maar gewoon aan een chronische bronchitis.
In 1927 krijgt ze een job als bibliothecaresse aan de Stedelijke Volksboekerij, de stadsbibliotheek van Mechelen. Maar reeds drie jaar later moet ze haar ontslag geven wegens gezondheidsredenen. In de jaren ’30 woont ze in het Antwerpse en knoopt daar opnieuw vriendschapsbanden aan met Anne Voeten, de vrouw op wie ze als 17-jarig verpleegstertje-in-spe verliefd was geworden. Alice Nahon overlijdt op 21 mei 1933. Ze is met ruim 250.000 verkochte poëziebundels één van de meest succesvolle Vlaamse poëten.

Vanavond eert Wim Helsen haar – Winteruur-gewijs – in ‘Meer vrouw op straat’ op Canvas en canvas.be.
#meervrouwopstraat #mechelen

______________________________________________________________________
BOEK

Magda Michielsens
uit: Ria van den Brandt (1996) Alice Nahon:
1896-1933. Kan ons lied geen hooglied zijn.
Antwerpen, Houtekiet, 1996, p. 139-147

In 1996 hebben een aantal Nederlandse en Vlaamse feministische vrouwen en enkele mannen een boek gepubliceerd over het werk van Alice Nahon, populaire Vlaamse dichteres die in 1896 geboren was en in 1933 stierf.
Mijn bijdrage ging over de plaats van Alice Nahon op de markt der symbolische goederen: Ingebonden.
Het boek is uitvoerig besproken in de Vlaamse en Nederlandse pers. De vertegenwoordigers van de Hoge Cultuur, die denken te weten wat Kwaliteit is hebben zich (nogmaals) als gieren op de arme Nahon gestort om te belichten hoe triviaal en conservatief ze was. De verdedigers van de Populaire Cultuur loofden (nogmaals) haar volksgevoel. Wij, auteurs van het boek, leken enkel een bemiddelende rol te spelen in een woordenstrijd over wat Cultuur is en wat Emancipatie is. Drukte op de markt.

De poëzie van Alice Nanon behoort niet tot De Literatuur. Dat heb ik altijd geweten: ik heb het op school geleerd en heb het goed onthouden. Ik was een goede leerlinge. Ik heb in de lessen Nederlands op de humaniora geleerd wat Cultuur is. Ik heb leren zien wat deel uitmaakt van het patrimonium en wat daar buiten valt en hoort te vallen. Ik heb geleerd wat van waarde is.

Dat heb ik op school geleerd – tussen 1956 en 1962. Ik leerde dat poëzie van Van de Woestijne en Elsschot is en hoorde dat een Alice Nahon versjes had gemaakt. Ik leerde dat zij te vrouwelijk, te sentimenteel, te romantisch en te klein was om Cultuur te zijn. Ik leerde haar wereld schuwen. Zij behoorde tot de wereld van overgevoelige moeders en romantische vrouwen. Een te mijden wereld voor wie (m/v) iets wilde weten en iets wilde worden. Erg vaak heb ik haar naam niet gehoord. Enkele duidelijke waarschuwingen werden blijkbaar voldoende geacht. Voor mij was het alsof Nahon alleen van mijn moeder was.

Ik heb het allemaal met gretigheid geleerd, de wiskunde, de Grote Schrijvers, de Romeinse oorlogsverhalen. Ik snapte het toen en snap het nu nog steeds. Een breuk met de dagelijksheid, afstand van bindende gevoelens, weerstand tegen opslokkend medegevoel is nodig om goed te kunnen denken. Sic itur ad astra [1], zei een prof mij op het einde van een examen. Ik had mijn les geleerd, maar bleef mij afvragen waarom men naar de sterren zou willen.

Uit de nalatenschap van mijn moeder heb ik de bundels van Nahon bewaard. Ik heb ze allemaal – in originele uitgave hoewel niet allemaal in de originele staat. Ze zijn vergeeld en stukgelezen. De meeste hebben eenvoudige crème kaftjes; twee echter hebben een harde grijs-gevlekte kaft. Ze zijn heringebonden. Het gevolg is dat ik niet meer kan zien wat de originele titel was van deze ‘Keurgedichten’ die verzameld werden uit de bundeltjes Vondelingskens 9º uitgave en Op zachte Vooizekens, 7º uitgave. Ook het jaar van uitgave is door de boekbinder weggewerkt. Zelfs een genummerd exemplaar van Schaduw, in groot formaat uitgegeven door de Nederlandse Boekhandel in 1928, zit in een verstevigd harnas. Mijn moeder kreeg de bundels cadeau van haar verloofde. Een duidelijk gewaardeerd geschenk. De harde kaften kwamen twintig jaar later. Ze waren een ongewenste ingreep van dezelfde man, mijn ordelijke vader. Zij beschouwde de inbinding als een ontvreemding.

De eerste pagina van de keurgedichten draagt een handgeschreven datum en naam: het was van haar en de datum is deze van haar zestiende verjaardag. Het is er vast later opgeschreven, als één van de vele rituelen om zich de poëzie toe te eigenen, te verbinden met het eigen leven, eigen herinneringen en emoties. 12 mei 1928 staat er in de linker bovenhoek, haar meisjesnaam in de rechter. Het meest verbaast mij dat formuleringen, versregels en uitdrukkingen een leven lang zijn meegedragen, terwijl ze gelezen werden in wat nu een jeugdboek zou heten. Zij was ook maar een meiske toen men haar verloofde. De inleiding van Dr. Tazelaar over het leven van Alice Nahon eindigt met de volgende woorden ‘Onze letterkunde is met dit arme meiske rijk.’ Alice Nahon was toen de dertig voorbij, maar het Vlaamsche dichteresje was zo ziek, zo eenvoudig en ontroerend dat zij steeds het arme kind bleef.

Ik heb steeds geweten dat mijn moeder de bundels van Nahon koesterde en dat zij van haar (poëzie) hield. Toen ik geleerd had dat Nahon geen kunst was, schaamde ik mij wel een beetje voor mijn moeders grote bewondering. Ik schaamde mij er niet voor dat zij enkel lager onderwijs had gedaan; dat was zo in die jaren, in die generatie. Pseudo-cultuur leek mij echter veel gevaarlijker dan geen cultuur. Verkeerde smaken leken te leiden naar verkeerde paden. Geen cultuur echter gold voor de meeste kinderen om mij heen. Dat was veranderbaar, daarvoor bestond de school. Daarvoor leefden we in de jaren vijftig: de mannen bouwden de puinen weer op en alle kinderen konden leren. De moeders moederden. De oorlog was gewonnen.

Ondertussen wist ik hoe mijn moeder met Nahons verzen omging. Intensief. Tijdrovend, maar aan tijd had zij geen gebrek. In schriftjes, agenda’s en op kleine papiertjes vond ik later de gekopiëerde regels. Soms kan ik de auteur moeilijk achterhalen. Soms is het beslist Nahon, overgeschreven om redenen die nog moeilijk na te voelen zijn. Misschien enkel om het te doen, het schrijven, het smaken, van buiten leren. Een enkele keer is het Hélène Swarth, soms denk ik dat het een eigen probeersel moet zijn geweest. Vaag, bescheiden, bedroefd. Niet de inhoud van de verzen, maar de oude woorden en het oude verlangen ontroeren mij.

Wat mijn leraars er ook van vonden, mijn moeder was niet de enige die zeer aan Nahon gehecht was. Ik vind een achttiende druk – 40º tot 44º duizendtal uit 1942 van Op zachte Vooizekens. De cijfers zijn bekend. Een oplage van 70.000 voor Vondelingskens, 60.000 voor ‘Op zachte Vooizekens’, 40.000 voor Schaduw en ook voor Maart-April zegt Erik Verstraete (1983: 8)[2]. En nog steeds kent iedereen ”t is goed in eigen hert te kijken’.

Uit de staat waarin de bundels zich bevinden lees ik af wat eenvoudige poëzie heeft betekend voor eenvoudige vrouwen. De versleten bundels vormen een klein pakketje C/cultuur dat echt van haar was. Het is het enige. De dichtbundels wijzen mij de weg in gevoelens die ik gedeeltelijk wel aanwezig wist. Een folder, een gedroogde bloem, een bidprentje en een enkele doodsbrief geven de plaatsen aan waar Nahons gedichten wellicht geholpen hebben.

De pagina van Armoe (VG, 118) heeft vieze plekken gekregen, omdat er al zovele jaren gedroogde meiklokjes op vastzitten.

‘k Heb zo’n honger naar een lied
In dit huis van eenzaam wezen,
Waar ‘k nog in geen blik mocht lezen,
Dat een mens me geren ziet.

Voor Nahon sloeg het gedicht op haar beleving in het sanatorium. De eerste strofe ligt gemakkelijk in de mond en kon herhaald worden telkens de vervreemding haar naar de keel grijpt. Ik verbind de zinnen ook met wat we nu weten over hoe vrouwen zich voelden als huisvrouwen. Het is niet haar particuliere eenzaamheid, noch van Nahon, noch van mijn moeder. Het is de institutionalisering van vrouwelijkheid. Het is ‘dit huis van eenzaam wezen’. ‘Mother’s little helpers’ moesten nog uitgevonden worden, maar de vervreemding was er al.

Vervreemding is vaak anders voor mannen dan voor vrouwen. Er is de vervreemding door routines in de wereld van arbeid en discipline. Men weet niet waarom en waartoe, maar de machine draait door. Er is ook de vervreemding door de afhankelijkheid van mensen om zich heen, door de kilte van de nabijheid. Mensenogen (VG, 169) is in het interbellum geschreven, maar ook na de oorlog ondersteunde het gedicht vrouwen die zich onwennig voelden bij het algemeen onvermogen om te rouwen, te bewegen, te handelen.

Ik hou van ogen, door weemoed gewijd;
Ik hou van ogen, die hebben geschreid,
Die hunkrend uitzien van groot gemis
Of starlings staren van droefenis.

Nahon beschrijft romantisch liefdesverdriet, maar ook de domheid om alleen een liefdesideaal te hebben om zich aan vast te houden.

Ik heb de liefde liefgehad;
daarom wellicht heeft zij mij niet bemind.
(VG, 191)

Dacht mijn moeder hieraan, toen ik haar in de jaren zestig probeerde uit te leggen dat het huwelijk gevaarlijk was voor vrouwen en monogamie een vorm van ontrouw aan zichzelf ? Zij wist zelf al jarenlang wat er gevaarlijk was voor vrouwen.

Ik droom mijn liefde blijer,
(…)
Ik droom mijn liefde sterker,
(…)
Ik droom mijn liefde wijder,
(…)
(VG, 209)

Wie niet? Bij dit gedicht is in mijn bundel het doodsprentje van Nahon bewaard. Voor haar bleef het bij dromen. Voor haar ging alles teloor omdat gezegd was dat zij aan een dodelijke ziekte leed. Zo schreef ze, tot het een verkeerde diagnose bleek te zijn. Een betere diagnose bracht haar echter geen betere gezondheid. Ik zie niet in dat haar tbc-doodsangst andere gevoelens induceert dan wat existentiëel toch al zo is. Ook AIDS-kunstenaars vandaag leven niet in een andere wereld dan de (voorlopig) niet zieken. Ze zien de wereld duidelijker, afgelijnder, scherper en versneld. Artsen en biografen hebben Nahon onrecht aangedaan door haar toestand aan tuberculose toe te schrijven.
De doodsbrief van mijn vader zit bij het volgende vers. Ik zal hem er nooit weghalen.

Toe mijn ogen, weest nu stil,
vertelt niet wat ik zwijgen wil
want lachen door mijn triestigheid
is wonderschone logen.
Och, doet maar juist als waart ge blij
en lacht maar, lacht maar allebei
de schone lach van kinderogen.
Toe, mijn harte, zing nu weer,
ge deedt het al zo lang niet meer,
en zingen is de vlucht naar God
voor wereldmoede mensen;
zing hoger dan dat oud verdriet,
zing warmer dan dat lauwe lied
van ijdele hoop
en ijdele wensen
(…) (VG, 210)

Verdriet en bevrijding gaan hand in hand. Het raakt mij. Vanwege de persoonlijke band, uiteraard. Evenzeer vanwege de gedachte aan al die vrouwen, één à twee generaties ouder dan ik, die troost hebben geput uit de gedachte ‘God moet mij geren zien’ en lang moesten wachten voor zij als weduwe aan zichzelf konden beginnen denken.

Ik hoorde de Nahon-verhalen pas in de jaren vijftig. Uit de diepste lagen van mijn herinnering zou ik een Antwerpse stadswandeling kunnen samenstellen vol lieux de mémoires die met Nahon te maken hebben. Maar ook toen ik als jong kind door Antwerpen liep was Nahon al enkel heimwee. Haar echte populariteit was voorbij.

Op de humaniora (godzijdank: vrijzinnig, gemengd, progressief, latijn-wiskunde, druk en streng) bond niets mij nog aan Nahon. Tenzij dat ene beeld in mij dat zij gelaten had: op eigen benen wandelend in Antwerpen. Ook thuis hoorde ik nog weinig over haar poëzie. Ik herinner mij enkel nog dingen over haar flinkheid en haar zelfstandigheid. Mijn moeder was mij kwijt: ik ‘studeerde’. Van de vele betekenissen die Nahon voor haar had werd het feit dat Nahon niet gestrikt was in een huwelijk en dat zij dichteres was het belangrijkste. Een schrijfster, een intellectuele. Verfijnd, slim, moedig, autonoom. Dat was het enige wat aan mij nog een legitieme boodschap was. Het enige wat zij mij nog luidop durfde zeggen. Er werd haar uiteraard niet verboden om iets anders te zeggen, maar wat zeg je nog over wat je zelf doet en voelt als ‘emancipatie’ en ‘leren’ de nieuwe waarden zijn. Je selecteert en het verhaal van Alice Nahon had genoeg wat wél bij een nieuwe wereld voor meisjes paste: kunnen schrijven en niet afhankelijk zijn, geen kostwinner om aan te gehoorzamen, niemand die je inbindt, verwoorden en begrepen worden, een beroep hebben, ook al vraagt het moed en brengt het eenzaamheid. De foto’s, gemaakt door de professionele ambulante fotograaf op de grote Antwerpse stadsaders, lenen zich perfect tot identificatie. Zo gaat het goed: alleen op stap. Natuurlijk en zwierig, spontaan geposeerd. De flinkheid van alledag.

Zelf heb ik het werk van Nahon lange tijd niet gelezen. Uiteraard niet. Ik werd te rationalistisch om iets met poëzie te hebben. Ik ben te geëmancipeerd om met verkleinwoorden te spelen en bloempjes rond te strooien. Ik heb niets met godsdienst, niets met katholieke scholen of priesters, ik heb helemaal niets met de Vlaamse beweging. Ik ben echt van een andere tijd en ideologisch is de kloof onoverbrugbaar. Maar toch. Ik heb iets met vrouwen en ik heb iets met populaire cultuur. Uiteindelijk moest ik haar wel lezen, om vrouwen uit het interbellum en de eerste jaren na de oorlog beter te begrijpen. Het is mijn vak en mijn passie.

Terwijl ik mij nu in Nahon verdiep, interview ik vrouwen die van Nahon hebben gehouden. Zij noemen mij de namen van Vlaamse schrijfsters die ik niet ken en nooit eerder heb gehoord. Niet gecanoniseerd, gemarginaliseerd. Als ik de namen opzoek en het werk bekijk, prijs ik de heren die mij hebben gevormd dat dit mij bespaard is gebleven. Ambivalentie aan alle kanten. Ik ervaar verstikking met terugwerkende kracht bij de gedachte dat ik ze vroeger wel gelezen zou hebben. Vrouwen hebben geen (opgeschreven en maatschappelijk gewaardeerde) geschiedenis, zodat voorbeelden ons onthouden zijn. De speurtochten naar teksten van vrouwen, die sinds de jaren zeventig begonnen zijn, leveren nochtans veel materiaal op.[3] Een zuivere beoordeling van deze teksten is onbegonnen werk: het is historisch niet gebeurd, en daardoor is het `cultureel kapitaal’ [4] geworden dat buiten elke maatschappelijke context staat. Er heeft nooit een koers voor bestaan.

Françoise Collin [5] heeft de afwezigheid van een vrouwelijke intellectuele geschiedenis geanalyseerd als zijnde ‘een erfenis zonder testament’. Wat vrouwen van vrouwen hebben geleerd is nooit opgeschreven, nooit tot theorie gemaakt. Vrouwen hebben zelf niet voor een theoretische en symbolische transmissie gezorgd en mannen hebben het helemaal niet ofwel vertekenend gedaan. Pas bij het begin van de tweede feministische golf zijn vrouwen bewust begonnen aan het neerschrijven van inzichten als een gemeenschappelijk cultureel en symbolisch erfgoed.

De kwestie is echter nog ingewikkelder dan Collin verwoordt. Er is de afwezigheid: het weggedacht zijn, het niet gewaardeerd zijn, geen deel uitmaken van de canon en het patrimonium. Wat vrouwen wel deden heeft nauwelijks een neerslag gevonden in teksten. Dat is echter slechts één aspect. Wat vrouwen – ondanks alles – wél schreven kan vervolgens niet met gangbare criteria beoordeeld worden. Het is tot het Andere gemaakt, en dus extra gehaat en/of extra geliefd.

’t is goed in ’t eigen hert te kijken
Nog even vóór het slapen gaan
Of ik van dageraad tot avond
Geen enkel hert heb zeer gedaan;
Of ik geen ogen heb doen schreien,
Geen weemoed op een wezen lei;
Of ik aan liefdeloze mensen
Een woordeke van liefde zei.
(…) (VG,173)

Wat kan er tegen zijn? Wie kan hier argumenten tegen hebben? Symbool van kitsch of een korrel zuivere waarheid? Waarom zou poëzie geen checklist voor goedheid mogen zijn? Het is vandaag de basisfilosofie van de populaire televisiedame OprahWinfrey. Zij haalt er gigantische kijkcijfers mee, mondiale roem en een keizerlijk fortuin. Oprah gebruikt het systematisch voor de empowerment van vrouwen. Ik vermoed dat Alice Nahom ook zo werkte. De vrouwen die ik erover sprak ervoeren het zo. Bidden is niet enkel knielen: met Nahon bogen zij onderwerping om tot `in stilte weten van elkander’. Ook vandaag blijkt het nog door te leven. In een huisblad van een zorgcentrum voor ouderen – de Orangerie in Nijmegen – werd in juni 1995 `Avondliedeke’ ingestuurd door een bewoonster. Het werd afgedrukt met haar begeleidende woorden: `Als kind bad ik vroeger voor het slapengaan het avondgebed. In die vorm doe ik dat al jaren niet meer.

In plaats daarvan zeg ik heel vaak het mooie gedicht “avondliedeke” op, geschreven door Alice Nahon, eenVlaamse dichteres die in 1933 op 37 jarige leeftijd is overleden:
Troost, steun en empowerment – waarom niet gewoon power? De zelfreflectie wordt gebruikt als middel om zichzelf te versterken, te ondersteunen, te trainen. Het roept respect op, het is mooi. Het heeft echter niets vanzelfsprekends, het straalt geen `né(e) dans le jeu” uit. En daarom kan ons lied geen hooglied zijn.

Kan ons lied geen hooglied wezen,
Laat ons na de oogst van ’t graan,
Lijk de povere vrouwen lezen
De aren, die verloren gaan.
(VG, 156)

Er het beste van maken. Zich schikken. Het is te constructief om er tegen te zijn. En toch: I hate it. Het heeft vrouwen vastgehouden. Net zoals in de lofzang van Tazelaar over Nahon mij elk woord revolteert, houd ik niet van de `vrouwelijke’ eigenschappen die dit soort waardering steeds opnieuw blijken uit te lokken. Mijn leermeesters en (enkele) leraressen hebben mij beschermd tegen vrouwenwijsheden.

Hoe dieper ik mij buig over wat vrouwen in Nahon hebben gevonden hoe beter ik de dubbelzinnigheid van moderne intellectuele vrouwen begrijp. Vrijzinnig, geëmancipeerd, goed opgeleid – en daar zeer tevreden en dankbaar over – weet ik via Nahon nog beter wat Rina Van der Haegen [7] bedoelde met `mondige hysterie’ en `moederlijke maatschappelijke productiviteit’. Van der Haegen zag de hysterische positie (niet de hysterie dus) als kenmerkend voor vrouwen. Het is een positie waarin willen en niet willen, verwerping en aanhaling, insluiting en uitsluiting in extreme vormen voortdurend en inherent samen voorkomen. In die positie hebben vele vrouwen `gekozen’ voor zwijgen, sporadisch onderbroken door gillen.

Ook de traditioneel moederlijke eigenschappen en activiteiten kunnen omgebogen worden, zodat ze niet meer tegen, maar vóór vrouwen zouden werken. Ze zijn onmisbaar en dierbaar. Alleen, ze hollen vrouwen uit. Het moet toch mogelijk zijn om ze in te zetten voor andere doelen dan enkel de opvoeding van eigen kinderen, binnen de opgeslotenheid van huis en haard. Moederen kan ook een denk-houding zijn. Dezelfde zorg en beschermende aandacht waarmee moeders (hun) kinderen omringen zou ook aanwezig kunnen zijn buiten de huiselijke kring, bij mannen en vrouwen in de buitenwereld. `Moederlijke maatschappelijke productiviteit’ vorm geven, in de strijd om een vrouwelijk bestaan.

Als dat zou kunnen, vervallen vele argumenten die over en weer voor en tegen Nahon worden gebruikt. Als dat zou kunnen hoeft zorgen geen dienen te zijn en hoeft niet elke wandeling naar de sterren te leiden. Als dat zou kunnen zou liefde minder verstikkend zijn, zowel voor de gever als voor de ontvanger.

Het arme Vlaamsche meisje, het lieve kind, de lijdende ziel kon als schrijfster blijkbaar heel goed omgaan met de mondigheid van haar hysterie en met de maatschappelijke productiviteit van haar moederlijkheid. Mijn moeder heeft wat zijzelf daarbij voelde gefilterd en vertekend om het aan mij door te geven als een beeld van stille kracht, waarbij de strijd tegen de verbittering en het verzet tegen de disciplinering belangrijker waren dan het liefdesverdriet.

Bij het gedicht `Mist’, in mijn bundel Op zachte hooizekens uit 1942 probeer ik de droge gele vlinder tussen pagina zes en zeven niet te kwetsen door mijn speurwerk.

‘k Ben bang dat ik eens zelve word
Gelijk deez overtrokken dag;
Een kind dat nimmer tegenmort
Maar nooit meer zingen mag.
(VG, 144)

———————-
1. Zo bereikt men de sterren; Vergilius, Aeneas 9, 641.
2. Erik Verstraete, Alice Nahon. Verzamelde gedichten, Antwerpen 1983, 8.
3. Dale Spender, Women of Ideas, London 1982, 2-42.
4. Pierre Bourdieu, La Distinction. Critique sociale du jugement, Paris 1979.
5. Francoise Collin, `Un héritage sans testament’, Les Cahiers du Grif, 1986, 81-82.
6. Pierre Bourdieu, Le sens pratique Paris 1980.
7. Rina Van der Haegen, In het Spoor van Seksuele Differentie, Nijmegen 1988.

http://www.moh.be/NahonIngebonden.htm?fbclid=IwAR15aVgRdDtsPE_nONl6K0l5LHLuVgtaDg9wppsrjSQLiVHMTK6cCgTy3gY