Boek: Vers gezocht

Terug van nooit echt weggeweest: de gelegenheidsdichter
De Morgen – 22-10-2018 – Kim Van de Perre

De literaire beau monde beschouwde het lang als lichtgewicht, maar met Vers gezocht breekt Stijn De Paepe een lans voor het gelegenheidsgedicht. Ook anderen zien een trend: “De kunst zit hem in het overstijgen van het moment.”

Je beste vriend vraagt of je misschien een woordje kan zeggen op zijn huwelijk. “Niks bijzonder hoor, gewoon een mooi, geestig, creatief tekstje”. Paniek. Angstzweet. Klamme handen. Hoezo ‘gewoon’? Probeer het maar eens: ontroerend schrijven zonder sentimenteel of stroperig te worden, gevat maar niet plat, persoonlijk doch universeel genoeg dat elk hart wordt geraakt.

Alleen daarom is Vers gezocht. Een gedicht voor elk moment van Stijn De Paepe een gat in de markt. De gedichtenbundel als ultiem redmiddel voor wie de juiste woorden zoekt maar ze (even) niet vindt. Of het nu om een huwelijk of een afscheid gaat, een jaardag of een nakend pensioen. Een fris alternatief voor de platgeciteerde Toon Hermans-verzen die op zowat elke jubileum- of overlijdensbrief prijken.

De Paepe pent al gelegenheidsgedichten neer sinds hij kan schrijven. In navolging van zijn grootvader, die overwinningen van voetbalclubs en diamanten huwelijken op papier fêteerde op bestelling. “Mensen raken in weinig, maar goed gemikte, rake bewoordingen, daar gaat het om”, zegt de dichter. “Rijm hoeft niet, maar ik hou ervan. Goede rijm maakt het catchy, muzikaal.” Zijn dagverzen worden gretig geretweet. Zo groeide het idee voor een boek. “Mensen hebben daar blijkbaar iets aan: gedichten die de wereld toegankelijk reflecteren, het alledaagse net iets specialer maken. Geen Hugo Claus, maar ook geen prietpraat.”

Klassieke oudheid

Gelegenheidsdichters zijn zo oud als de straat. In de klassieke oudheid reflecteerden dichters al poëtisch over (actuele) gebeurtenissen, net als de troubadours in de middeleeuwen. Maar eind 19de eeuw kreeg het genre een tik. De ‘schuld’ van de letterkundigen de Tachtigers, menen dichters en literatuurwetenschappers. Poëzie moest de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie zijn.

Gelegenheidsgedichten werden nog gebezigd, maar de term kreeg een minderwaardige bijklank. Karamelverzen, dat soort omschrijvingen. Dat meer toegankelijke light verzen à la Toon Hermans op zowat elk familiefeest van stal werden gehaald, hielp de reputatie van gelegenheidsverzen niet vooruit.

Maar kijk, het genre lijkt weer in de algemene achting te stijgen. De Paepe is geen unicum. NRC Handelsblad publiceert sonnetten van Ilja Leonard Pfeiffer, Maarten Inghels luistert Eenzame Uitvaarten op (met een project waarbij dichters voor eenzaam gestorvenen een persoonlijk gedicht op de uitvaart voordragen, red.) en ook Maud Vanhauwaert, de stadsdichter van Antwerpen, werkt soms ‘op bestelling’. Een tendens – zo u wil – die ook tegen de erfenis van diezelfde Tachtigers moet bekeken worden. Doordat dichters heel hard focusten op hun eigen diepe bron, verloren ze het publiek soms uit het oog, vertelt Vanhauwaert. Poëzie werd als niche bestempeld, moeilijk en hermetisch.

“Je merkt dat men de kloof tussen dichters en publiek probeert te dichten”, zegt Geert Buelens, dichter en hoogleraar literatuur aan de Universiteit van Utrecht. Door poëzie ook in kranten te plaatsen. En mede dankzij de dichters des vaderland en stadsdichters, die evengoed over gelegenheden en gebeurtenissen oreren. Buelens: “Als Bart Moeyaert een gedicht wijdt aan de moorden van Hans Van Themsche is dat meer dan een rijmpje plegen. Dan krijgt de gelegenheidsdichter een soort van sacrale functie, iemand die beantwoordt aan een moment van maatschappelijke noodzaak.”

Een goed gelegenheidsgedicht overstijgt volgens sommigen het momentane. Voormalig Antwerps stadsdichter Maarten Inghels is nog steeds geen fan van de titel. “Het veronderstelt iets vluchtig. Terwijl ik gedichten wil schrijven die binnen tien jaar nog relevant zijn.” Ook Vanhauwaert hoopt iets te maken dat zijn waarde behoudt. Zoals met haar recente, opblaasbaar gedicht De Beweging van Macht: gecreëerd voor de verkiezingen, maar een werk dat zijn urgentie behoudt. “Zelfs als dat niet het geval is, heeft een gelegenheidsgedicht zijn dienst bewezen. Niks om neerbuigend over te doen.”

Voor deze krant becommentarieert De Paepe als Moderne Rederijker ook politiek en bredere maatschappelijke gebeurtenissen in spitante versregels. “In mijn hart ben ik liefst de polemische, kwaaie, stekelige rederijker”, zegt hij. “Maar ik merk dat mijn gelegenheidsgedichten die eerder betrokken en zachtaardig zijn nog het vaakst gedeeld worden op sociale media.” Zoals over de dag van de leerkracht, of de dood van kleuter Mawda. “Ze bieden troost, een houvast.”

Stijn De Paepe, Vers Gezocht, Lannoo, 224 p. 19,99 euro

Stefaan

Gehoord van Stefaan, een serremaatje van mijn zoon, die de overschot van zijn oogst aan Voedselhulp geeft: “Wie bio is, is per definitie ook sociaal.”Stefaan is een persoon met een beperking zoals ze dat graag noemen. Voor mij lijkt hij eerder iemand met een overschot aan wijsheid en gezond verstand. Ik heb er maar heel even en kort mee gesproken, maar volgens mij klopt het etiket helemaal niet.Stefaan is iemand die graag mensen ziet, die zich ook graag verbonden voelt met de mensen om zich heen, en hij is ook iemand die met zijn twee voeten op de grond, ja zelfs in de grond staat. En over bio kweken weet hij alles! Als je ermee in gesprek geraakt, reken dan minstens op een halfuurtje vooraleer hij uitgepraat is.

Je ziet ook dat die mens tevreden en gelukkig is als hij iemand een plezier kan doen en van onzekerheid en frustraties is bij hem niets te merken. Vlug ontroerd en diep geraakt dat wel, maar ook dat is een pluspunt, want waar kom je dat nog tegen? Iedereen die Stefaan ontmoet en naar hem wilt luisteren, heeft daarna een goed gevoel, daar ben ik zeker van, of je moet een ijsberg zijn. Maar ijsbergen vind je niet tussen bio kwekers, iedereen die hier een serre heeft is immers sociaal zou Stefaan zeggen!

Schaf toch al die etiketjes af, en kleef nog enkel “bio” op iemand zijn persoonlijkheid, als hij net als Stefaan zo sociaal is!

De lustkogels zijn door de kerk

Ik heb een oud krantenartikel uit 2013 teruggevonden met een rits nieuwe woorden die in dat jaar in de Dikke Van Dale werden opgenomen. Er zijn een paar heel beeldende en leuke bij!

Even mee spelen: De lustkogels zijn door de kerk.

lustkogels: een synoniem voor vaginale balletjes of geishaballen
roeptoeteren: Luidkeels en ongenuanceerd een mening verkondigen.
sukkelseks: Seks die niet gericht is op het leveren van seksuele topprestaties.
boerenbridge: Bridge, maar dan eenvoudiger.
greenwashing: het als milieuvriendelijk presenteren van handelingen of zaken die dat in feite niet zijn
halalhuis: woning die aangepast is aan de wensen van orthodoxe moslims, bv. met gescheiden vertrekken voor vrouwen
huisvrouwenporno: toegankelijke, niet al te harde pornografische lectuur, die veel gelezen wordt door huisvrouwen
phablet: een tablet waarmee men tevens kan telefoneren
flexiseksueel: afwisselend hetero-, homo- en biseksueel
samenredzaamheid: het vermogen dat mensen gezamenlijk initiatieven ontplooien om problemen op te lossen en zo hun situatie te verbeteren
geheugenkoor: koor van dementerende personen, hun familieleden en begeleiders
hermelijnkoorts: overdreven verering voor het koningshuis
warmtepaal: verwarmingstoestel in de vorm van een paal
tweedegeneratieslachtoffer: iemand die getraumatiseerd is door dramatische gebeurtenissen die een of beide ouders hebben meegemaakt
screwballcomedy: ouderwetse komische film met excentrieke personages en onwaarschijnlijke, lachwekkende verwikkelingen
selfie: fotografisch zelfportret, vaak gemaakt met de camera op armlengte en gepubliceerd op socialenetwerksites
socialemediatestament: testament waarin iemand vastlegt wie de toegangsgegevens van zijn socialemediaprofielen erft en wat met de content daarvan moet worden gedaan
bonding: het krijgen van een emotionele band
mensj: goed, integer, rechtschapen mens
flexifuel: brandstof voor automotoren die op fossiele en op biobrandstof of een mengsel daarvan kunnen lopen

Onder de appelboom

Onder de appelboom

Ik kwam thuis, het was
een uur of acht en zeldzaam
zacht voor de tijd van het jaar,
de tuinbank stond klaar
onder de appelboom

ik ging zitten en ik zat
te kijken hoe de buurman
in zijn tuin nog aan het spitten
was, de nacht kwam uit de aarde
een blauwer wordend licht hing
in de appelboom

toen werd het langzaam weer te mooi
om waar te zijn, de dingen
van de dag verdwenen voor de geur
van hooi, er lag weer speelgoed
in het gras en verweg in het huis
lachten de kinderen in het bad
tot waar ik zat, tot
onder de appelboom

en later hoorde ik de vleugels
van ganzen in de hemel
hoorde ik hoe stil en leeg
het aan het worden was

gelukkig kwam er iemand naast mij
zitten, om precies te zijn jij
was het die naast mij kwam
onder de appelboom, zeldzaam
zacht en dichtbij
voor onze leeftijd.

Rutger Kopland

Prachtig gedicht van één van mijn lievelingsdichters.
Dit zou nu kunnen zijn, in het begin van de herfst van zowel de natuur, als van twee mensen…

Iemand die er altijd was

Wat journaliste Mia Doornaert gisteren zei over de dood en het verlies van haar man in het programma “Alleen Elvis blijft bestaan”, daar kan ik mezelf helemaal in terugvinden. Ze vertelde dat ze niet echt een rouwproces heeft doorgemaakt, maar “iemand die er altijd was, was er opeens niet meer”, en met dat gevoel moet je verder. En er zijn de herinneringen, die daar ons soms, ook na jaren, pijnlijk hard aan doen denken.
Vooral als je man al heel lang ziek is en de ene ziekehuisopname na de andere heeft meegemaakt, ben je ook al een beetje voorbereid op het ergste, ook al komt dat dan nog onverwachts, want onverwachts is het altijd.
Wat ik het ergste vond en nog altijd vind, is niet wat ik mis, maar wat hij al allemaal gemist heeft, zoals nu dit jaar, het huwelijk van David, en wat zou hij fier zijn op zijn zoon, omdat hij het zo goed doet op het werk in de Zuidertoren, waar hij zelf ook meer dan veertig jaar gewerkt heeft.
Bijna acht jaar is hij al kwijt, en we hebben al heel wat meegemaakt waar hij geen deel van uitmaakte, al blijft hij natuurlijk wel aanwezig bij alles.
Dit jaar op 19 december zouden we vijftig jaar getrouwd zijn geweest. Gevierd zouden we het waarschijnlijk niet gedaan hebben, want dat ligt niet in onze aard, maar misschien wel ergens speciaal naartoe gereden zijn voor een paar dagen, tenminste als de gezondheid het zou toegelaten hebben.
Gelukkig heeft hij de renovatie van ons huis nog kunnen meemaken, en er achteraf eventjes van kunnen genieten, want dat was in 2010, en op 13 februari 2011 is hij overleden.Binnen enkele dagen is het Allerheiligen, maar voor mij is dat een dag als een andere. Zijn urne staat immers hier in huis waar hij thuishoort, nog altijd, want ik mag er niet aan denken dat hij daar op dat koud kerkhof ligt. Zo sentimenteel ben ik dan wel.Het leven gaat door, en is vanaf de eerste dag dat hij er niet meer was doorgegaan, en zo is het goed, want hij zou niet willen dat er ons iets ontbrak omdat hij er niet meer is.

Ontwennen

Ook van goede dingen
kan je ontwennen,
en dat je vrij
kan denken en leven.

Ontwennen van genot,
verlangens en dromen,
en dat je straffeloos
je goesting kan doen.

Als je angst groter is
dan je levenslust
kan je zelfs ontwennen
van lief te hebben
en gelukkig te zijn.

Micheline Baetens – 21.10.2018

De verdrietdokter

Psychiater Dirk De Wachter: in de ongelukkigheid komen de grootste verbindingen tot stand

Bron: Brainwash

Een verdrietdokter, noemt hij zichzelf. Eén die oproept om juist niet het grote geluk na te jagen, maar de mindere kanten van het leven te omarmen. Psychiater Dirk De Wachter. In meerdere bestsellers legt hij onze leukigheidsmaatschappij vol ikkigheid op de sofa. We vroegen hem naar zijn beweegredenen.

Waarom bent u psychiater geworden?

‘Dat is een verhaal op zich. Het is, denk ik, de literatuur geweest die mij naar de psychiatrie bracht. De aanleiding is het boek De Avonden van Gerard Reve. Ik had een goede leraar Nederlands op school. Dat is heel belangrijk, een goed docent. Hij sprak over de boeken die toen in zwang waren. Hij had het over Hubert Lampo en andere vergeten schrijvers. En hij noemde De Avonden. Dat is voor later, zei hij, als jullie wat ouder zijn. Diezelfde middag ben ik het boek gaan halen in de bibliotheek. Zo gaat dat dan. Ik las het en werd volkomen van mijn paard gebliksemd. Het boek gaat over de innerlijke dialoog van een mens, het gaat over wat de mens denkt. Ik had nog nooit zoiets gelezen. Ik wist niet dat zoiets bestond. Natuurlijk construeer je achteraf je herinnering, maar ik heb toch wel het idee dat ik toen, op mijn vijftiende, besloot om psychiater te worden. Ik werd gefascineerd door de gedachten van mensen. Door datgene dat je niet ziet als ze over straat lopen, maar wat zich in hun hoofd afspeelt. Zoals Frits van Egters, de hoofdpersoon in De Avonden van alles denkt. Tot dan dacht ik dat ik de enige was, die dat had.’

‘Maar er is natuurlijk meer. Van huis uit was het bijna een plicht om geneeskunde te studeren. Je werd dokter of ingenieur. Dat laatste leek me verschrikkelijk saai, maar ook de dokters die ik kende uit het dorp waar ik opgroeide, waren niet de meest bevlogen figuren. De psychiatrie was de oplossing. Dan kon ik arts worden, zoals de familietraditie voorschreef, en toch ook geen dokter zijn. Ik kon me bezighouden met literatuur, cultuur, engagement. Met de dingen die mij echt fascineerden.’

‘Een andere worteling is dat ik langs moeders kant veel priesters in de familie heb. In vroegere tijden werd het oudste kleinkind – en ik was het oudste kleinkind – geacht om het priesterschap op zich te nemen. Nu was daar in de jaren 70, toen ik opgroeide, geen sprake meer van en is er geen haar op mijn hoofd geweest dat eraan gedacht heeft om die richting uit te gaan. Maar het zal ergens, ook in mijn engagementen vandaag, een rol gespeeld hebben. Tot slot groeide ik op in een klein dorp in de Rupelstreek in België. Daar werden bakstenen gemaakt, maar toen al, toen ik opgroeide, was de industrie teloorgegaan. Het was een omgeving met veel verborgen misère, veel armoede, veel suïcides. Zelfmoorden die niet besproken werden, maar wel gefluisterd. Ik denk dat dat er misschien aan bijgedragen heeft dat ik psychiater ben geworden, maar zeker heeft het bijgedragen aan mijn interesse in het maatschappelijke.’

Hoe komt die interesse terug in uw werk?

‘Ik ben altijd erg geïnteresseerd geweest in wat mensen zeggen en wat mensen denken, vaak onbewust. En vooral ook in de tegenstelling daartussen. Zo ben ik geïnteresseerd geraakt in het ‘een beetje ongelukkig zijn’. Een jaar of tien geleden was er een programma op de Vlaamse televisie, op primetime, waarin een man orakelde over het geluk. Het was de dag van het geluk, meen ik; zo gaat dat in de media, er is een dag voor alles. Deze man vertelde hoe gelukkig hij was en hoe belangrijk het is om gelukkig te zijn. Een week later zat diezelfde man bij mij op consultatie om te vertellen hoe slecht hij zich voelde. Diezelfde man. Hij had zichzelf vastgezet in die sferen van geluk en hij voelde zich daar eigenlijk helemaal niet goed bij. Hij had de beste bedoelingen hoor, hij wilde mensen iets gelukkiger maken, daar is niets mis mee. Zelf zat hij vast in een relationele impasse, terwijl zijn imago hem verplichtte de geluksillusie hoog te houden. Dat heeft mij doen denken dat ongelukkig zijn blijkbaar een beetje een taboeonderwerp was geworden, in deze leukigheidsmaatschappij.’

Uit zich dat in de psychische klachten die mensen hebben?

‘Menselijk leed is van alle tijden. Ik denk niet dat we nu slechter af zijn dan andere tijden, maar er is wel een verandering van symptomen. Ik beschrijf dat in mijn boek Borderline times. De symptomen van borderline hebben de overhand gekregen, terwijl dat enige decennia geleden de neurotische symptomen waren. Eenvoudig gezegd denk ik dat de neurose het inslikken van problemen is en daar dan innerlijk zwaar onder lijden. Terwijl de borderline het naar buiten toe brengen is van de problemen: impulsiviteit, suïcide, zelfverminking. De symptomen zijn zeer zichtbaar geworden, storend zichtbaar geworden, voor de maatschappij, terwijl het vroeger meer verborgen bleef. Het lijkt erop dat we niet meer kunnen spreken met elkaar over wat er allemaal niet goed gaat en dat we het tonen in symptomen. Het is natuurlijk ingewikkelder dan dat, het is niet zo dat je kunt zeggen dat als een patiënt iets meer met zijn broer of zus had gesproken, dat hij of zij dan niet ziek was geworden. Dat is te simpel. Maar maatschappelijk gezien denk ik dat als we wat meer over de mindere kant van het leven zouden praten, dat ik als psychiater dan wat minder werk zou hebben. Want het lijkt wel alsof mensen alleen tegen betaling over hun problemen praten.’

Of pillen komen halen?

‘Ja, dan ga ik nog een stap verder. Dat hoor ik ook van collega’s, dat het grootste verlangen van een patiënt niet is om te praten, niet om vragen te beantwoorden, niet om al teveel na te denken. Ze willen een pil, zodat ze zich weer goed voelen. Farmacolisering, noem ik dat: het ‘verpillen’ van menselijke moeilijkheden. Dat is wel een maatschappelijke trend. Zeker hier in België, waar de geneeskunde minder gereguleerd is dan in Nederland. Als de ene dokter je geen pil geeft, dan ga je wel naar een ander. Maar in het hele westen worden veel psychofarmaca voorgeschreven. Heel veel antidepressiva, heel veel slaap- en kalmeringsmiddelen. En dat zijn nog maar de middelen die worden voorgeschreven.’

Terug naar het geluk. Is het een recente ontwikkeling dat we er zo gefascineerd mee zijn?

‘Ik denk niet dat er een precieze omslag aan te wijzen is. Dit speelt al een tijd. Het heeft te maken met de secularisering van de wereld. Er is geen God meer waaraan we ons ongeluk noodlottig kunnen verbinden. We zijn allemaal verantwoordelijk geworden voor ons eigen, ikkige leven. We worden geacht ons eigen succes te maken. En als dat succes niet komt, dan voelen we ons mislukt. En die mislukking durven we niet te bespreken. De nieuwe media hebben dat de laatste jaren in de hand gewerkt. Facebook, Instagram, waar het succes breed wordt uitgemeten, waar selfies op staan van feestende mensen, mensen die op vakantie zijn, die zich fantastisch voelen, dat heeft dat zeker uitvergroot.’

En zo is geluk een doel op zich geworden.

‘Jazeker, dat is mijn stelling. Dat is geen goede zaak. Begrijp me niet verkeerd, ik gun iedereen een gelukkig leven, maar ik denk dat geluk een bijwerking mag zijn van een goed leven. Van een zinvol leven, een leven met anderen, een leven dat zorgzaam is, een leven dat gedeeld is. Zorg voor uzelf, zorg voor uw gezondheid en zorg voor uw omgeving, voor uw medemens. Geluk komt er dan vanzelf bij, op een veel fundamentelere manier dan het partytime geluk. Het is een gevoel van vervulling, van: zo is het goed, zo mag mijn leven zijn. Als geluk een doel wordt, een obsessioneel doel, dan dreigt het mis te lopen. En natuurlijk is het leven af en toe lastig, maar het is minder erg. Je kunt dat wel aan, want je weet dat je goed omringd bent.’

Het idee dat het leven vooral leuk moet zijn, is dé ziekte van deze tijd
Een beetje meer betrokkenheid, dus?

‘Ja, betrokkenheid op uzelf en op de ander, maar ook in de vorm van engagement. Het gevoel dat wat je doet, dat dat zinvol is en dat dat gezien wordt in de wereld. Reve schrijft dat ook aan het einde van De Avonden, als Frits van Egters op zijn leven reflecteert: ‘Het is gezien, het is niet onopgemerkt gebleven.’ Ik denk dat dat een diep menselijke behoefte is, om betekenis te hebben. Niet dat iedereen beroemd moet worden, of heel veel vrienden op Facebook hebben. Het is je verbonden voelen met je directe omgeving, met familie, met vrienden. Het is zorgzaam zijn en zorgzaam bejegend te worden. Als dat er een beetje kan zijn, dan voelen we ons gelukkig, op die fundamentele manier.’

‘Onze westerse wereld zet heel erg in op ikkigheid. Op autonomie, op het idee dat we ons eigen leven kunnen maken. Dat we het zelf kunnen doen, dat we ons eigen succes kunnen behalen. Het is naar de achtergrond verdwenen dat de mens ook heel verbonden en samenhorig is. In het evenwicht tussen ik en de ander, dreigt de ander verdrukt te worden. Terwijl we zoveel nood hebben aan de ander om te kunnen zijn. Juist op de dagen waarop we ons niet goed voelen, is de ander nodig. Dan is het erg belangrijk − en mooi ook − dat er iemand is die luistert en troost. Paradoxaal genoeg wordt dat ongelukkige dan juist iets moois, door die liefde en medemenselijkheid. In de ongelukkigheid komen de grootste verbindingen tot stand.’

Boek: Brieven van Alice Nahon

Brieven van Alice Nahon
‘mijn ziel ligt overhoop zoals de koffer met niet beantwoorde brieven’
Doorbraak – 20 oktober 2018 – Patrick Auwelaert

Boek
Brieven van Alice Nahon
‘mijn ziel ligt overhoop zoals de koffer met niet beantwoorde brieven’
Auteur
Alice Nahon
Uitgever
Manu van der Aa

Er zijn maar weinig voorbeelden bekend van Vlaamse dichters die met hun werk zeer hoge oplagecijfers halen. Ik heb het dan niet over tweeduizend of vijfduizend exemplaren, waar in de huidige literaire context zelfs onze belangrijkste dichters alleen maar van kunnen dromen, maar over tienduizenden, ja zelfs honderdduizenden stuks. Zo voor de vuist weg schieten er me slechts een paar voorbeelden te binnen: Guido Gezelle, Anton van Wilderode, Herman de Coninck en… Alice Nahon (1896-1933). Hoewel Nahon niet de grootste, laat staan belangrijkste dichter van Vlaanderen was, kende haar werk toch ongewoon veel bijval. Versregels als ‘’t Is goed in ’t eigen hert te kijken / Nog even voor het slapen gaan’ zitten in het collectieve geheugen van de Vlamingen verankerd. Dat Nahon over een complexe en fascinerende persoonlijkheid beschikte, zou je dan ook niet onmiddellijk afleiden uit deze regels. Dankzij haar overgebleven brieven, met veel zorg verzameld en geannoteerd door literatuurwetenschapper en biograaf Manu van der Aa, krijgen we eindelijk een onverbloemde inkijk in Nahons leven en werk.

Chronische bronchitis

In 2008 publiceerde Manu van der Aa bij uitgeverij Lannoo de biografie ‘Ik heb de liefde liefgehad. Het leven van Alice Nahon’. In tegenstelling tot voorgaande biografieën over de populaire dichteres was die van hem veel wetenschappelijker en bracht ze voorheen onbekende elementen aan het licht, zoals het feit dat de altijd ongehuwd gebleven Nahon een abortus zou hebben ondergaan of een miskraam heeft gehad – een gegeven dat haaks staat op het beeld van ‘weemoedig kwijnmeisje’ dat velen van haar hebben en dat niet helemaal strookt met de werkelijkheid. Tijdens haar korte leven hield ze er heel wat onstuimige liefdesrelaties op na, zowel met mannen als met vrouwen, maar toch vooral met mannen. Kwatongen beweren dan ook dat ze een nymfomane was die met de helft van de toenmalige literaire wereld het bed heeft gedeeld.

Bedlegerig was Nahon in elk geval. Tijdens de Eerste Wereldoorlog verzorgde ze als leerling-verpleegster in het Antwerpse Stuivenbergziekenhuis gewonden die om veiligheidsredenen in vochtige kelders waren ondergebracht. Die taak tastte haar longen aan, ze werd ziek en de diagnose luidde onverbiddelijk ‘tuberculose’. Het betekende meteen het einde van haar verpleegsterscarrière. De daaropvolgende zeven jaar zou ze, op bevel van haar vader, in het Sint-Jozefinstituut in het Limburgse Tessenderlo doorbrengen, een sanatorium waar ze verbleef tussen de terminale tbc-patiënten. Latere onderzoeken bij een Brusselse arts en bij buitenlandse dokters maakten uit dat Nahon niet aan tbc, maar aan chronische bronchitis met een begin van astma leed.

Tijdens haar verblijf in Tessenderlo schreef Nahon gedichten die ze publiceerde in ‘Vlaamsch Leven’, ‘het enige grote literaire tijdschrift dat tijdens de Eerste Wereldoorlog met Duitse steun verscheen en waarin zowat alle gevestigde en beginnende Vlaamse schrijvers van die tijd publiceerden’. Hoewel Nahon katholiek en Vlaamsgezind was, bleek haar Vlaams engagement eerder romantisch dan idealistisch van inspiratie. Dat belette haar niet om een onconventioneel leven te leiden en uit te groeien tot een vrouw die haar tijd ver vooruit was.

BV avant la lettre

Alice Nahon werd geboren op 16 augustus 1896 in Antwerpen als derde kind in een gezin van tien. Haar vader Gerard, afkomstig uit Nederland, was toen directeur van De Nederlandsche Boekhandel op de Paardenmarkt. Haar moeder, Julie Gysemans, was onderwijzeres van opleiding, maar gaf dat beroep op na haar huwelijk in 1892. Vanaf 1902 vestigden de Nahons zich in een eigen huis in Mortsel. Alice zou er zeven jaar blijven – een record dat ze, als zwerfster of bohemienne tegen wil en dank, nooit meer zou evenaren. Vanaf 1909 verbleef ze eerst een jaar bij een tante, daarna zat ze drie jaar op internaat in de landbouw-huishoudschool in Overijse, waarna ze, eerst als leerlinge, later als patiënte in het Stuivenbergziekenhuis belandde. De daaropvolgende jaren bracht ze om gezondheidsredenen in Zwitserland, Italië, Frankrijk, Luxemburg en Nederland door, gevolgd door verblijven bij onder meer de zussen van Matje Theunissen – de latere vrouw van Gerard Walschap en Nahons beste vriendin – in Maaseik, de familie van de Nederlandse schrijver Eddy du Perron in Brussel en bij het echtpaar Karel en Maria Gessler in Maaseik, waarmee ze tot haar dood bevriend bleef. Tussendoor verbleef ze in sanatoria en ziekenhuizen, ‘steeds op zoek naar genezing. Haar stemming wisselde met de toestand van zowel haar gezondheid als haar liefdesleven.’

In 1920 verscheen Nahons debuutbundel ‘Vondelingskens’ en in 1921 ‘Op zachte vooizekens’. Zowel de kritiek als het publiek reageerden er zo positief op dat de dichteres binnen de kortste keren uitgroeide tot een BV avant la lettre. Met verschillende schrijvers, die uit bewondering contact met haar zochten en haar zelfs opzochten, knoopte ze liefdesrelaties aan. Tot de gelukkigen behoorden onder meer ‘de avonturier Paul Pée, de vrijdenkende flamingant Geert Pynenburg en de avant-gardist Michel Seuphor’. De journalist, publicist en bohemien Paul Pée wilde zelfs met haar huwen, maar Nahon hield de huwelijksboot van zich af door in haar brieven aan Pée herhaaldelijk te wijzen op haar fragiele mentale en fysieke gezondheidstoestand. Op 13 maart 1922 schreef ze hem: ‘Vergeef me dat ik u niet meer schreef; ik kan hoegenaamd geen uitleg geven van mijne ondankbare en zonderlinge handelwijze. Gij zult toch ook wel bij uzelve bestatigd [sic] hebben dat ik u niet genoeg liefhad om die betrekkingen te blijven voortzetten. Vroeger heb ik ’t u vaak doen begrijpen. Daar lag zóóveel wanhoop in hetgeen er tusschen ons gebeurd is; ik deed het om te vergeten maar het was geen grootsche liefde. Ik zou bij u altijd ’n geestelike armoe gekend hebben omdat ik je niet grootsch genoeg liefhad. (…) Denk niet dat ik van ’n andere houd; ik voel in mij geen kracht, geen vertrouwen genoeg om in iemand te gelooven.’ Eind april 1922 schreef ze hem opnieuw: ‘Ik begin totaal m’n moed te verliezen op wat genezing aangaat, ik maak er mij niet veel illuzies meer van maar indien ik werkelik wist dat er niets meer aan te doen was bracht ik er direkt ’n end aan zóó te leven is toch stillekes doodgaan.’

In wie Nahon wél geloofde, was de Limburgse ‘poète-maudit’ Jef Leynen, die als dichter slechts één dichtbundel publiceerde. Hij was de liefde van haar leven en ze wilde maar wat graag met hem trouwen als hij niet zo preuts en terughoudend was. Tal van epistels in ‘Brieven van Alice Nahon’ zijn dan ook aan hem gericht. Een fragment uit een brief van 18 maart 1929: ‘Ik heb u lief mijn Jef, m’n groote lieveling, daar is geen ontkomen meer aan mijn dagen zijn één hunkeren naar u en in de nachten kan ik plots wakker schieten alsof ik angst had. En veel keeren zeg ik hardop uw naam in dit eenzaam huiske als een roepen om hulp.’

Poëtica

Vanaf begin 1927 kon Alice Nahon op voorspraak aan de slag als bibliothecaresse in de Volksbibliotheek te Mechelen. Haar gezondheidstoestand was in die tijd relatief stabiel. Voor het eerst betrok ze een eigen woonst in de Dijlestad, waar ze de ambtenaar en secretaris van de Mechelse beiaardschool Prosper Verheyden leerde kennen. Verheyden, die 23 jaar ouder was dan Nahon, ontfermde zich over haar en zorgde ervoor dat ze opnieuw een bundel uitbracht. ‘Schaduw’ verscheen in 1928, acht jaar na haar debuut en zeven jaar na haar tweede bundel. Haar nieuwe gedichten konden helaas op niet veel goedkeuring rekenen. De dichteres had geprobeerd moderner en expressionistischer te schrijven, maar dat viel zowel bij de kritiek als bij het publiek niet in goede aarde. Na ‘Schaduw’ zou er dan ook geen nieuwe bundel meer van haar verschijnen. ‘Wel ging ze voort met lezingen geven en de mensen te geven wat ze van haar verwachtten: eenvoudige, sentimentele gedichtjes van een mooi, maar ziekelijk ‘kwijnmeisje’.’

Over haar dichterschap en poëtica heeft Alice Nahon zich in haar correspondentie weinig uitgelaten. Een van de weinige verwijzingen ernaar vinden we terug in een brief van 1 oktober 1923 aan Jef Leynen: ‘Ik dicht nog weinig, maar hoe luttel ook; ik wil voor niets ter wereld dat dichter-zijn afstaan en de grote weelde missen van geren alleen te zijn en schoonheid uit m’n leed te puren.’ ‘Met deze bekentenis,’ zo schrijft Manu van der Aa in zijn biografie van de dichteres, ‘een van de niet zo talrijke poëticale uitspraken die van haar bekend zijn, plaatst Nahon zich expliciet in de romantische traditie, waar schoonheid en lijden vaak samengaan.’

Dat het gevecht met de muze voor Nahon als vrouw allesbehalve gemakkelijk was, drukte ze uit in een brief van 12 mei 1923 aan de schrijver Joris Vriamont: ‘Ik heb geen zelfvertrouwen meer; in de ogenblikken van inspiratie denk ik eene méér moderne richting te moeten ingaan en tenslotte doe ik niets. (…) Ook moet mijn vrouw-zijn soms vechten tegen het zuiver artiest-zijn van m’n ziel. ’N [sic] vrouw legt te veel kracht in heur intieme leven en, indien die vrouw artieste is, moet heur talent er immer onder lijden.’

‘Kindeken ongeboren’

Omdat ze wegens haar gezondheidsproblemen vaak afwezig was in de Volksbibliotheek, zag het Mechelse stadsbestuur zich genoodzaakt Nahon op 1 december 1930 op pensioen te stellen. Ze woonde op dat ogenblik niet langer in Mechelen, maar in de kapelwoning op het kasteeldomein Cantecroy in Mortsel, bij dokter Arthur de Groodt en zijn gezin. Nauwelijks een maand na haar opruststelling werd ze zwaar ziek opgenomen in een ultramoderne privékliniek voor de gegoede Antwerpse burgerij. Volgens biograaf Manu van der Aa zijn er sterke aanwijzingen dat ze daar belandde wegens zwangerschapscomplicaties: ‘een mislukte (illegale) abortus of een miskraam. Als potentiële “vader” van het “kindeken ongeboren” is Prosper Verheyden een goede kandidaat. Verheyden was in ieder geval de man die Nahon na de medische ingreep in 1931 – waarvan ze naar eigen zeggen nooit hersteld is – tot aan haar dood met raad en daad zou bijstaan.’ In een van haar ongebundelde gedichten, dat begint met de versregel ‘Mijn bruidegom die schoonheid heet’, lezen we de volgende, veelbetekenende regels: ‘Ik heb ontvangen aan mijn hart / In uren van verstilde smart / Een kindeken ongeboren / Blijde verwachting heeft mij / niet vermoord / Die kommer of dat kindeken / ooit / Mijzelf zal toebehooren’. Aan de ommezijde van het manuscript van dit gedicht tekende Nahon een paginagrote sleutel. Een duidelijk verwijzing naar het sleutelgedicht…

Na haar ontslag uit het ziekenhuis nam Nahon haar bohemienleven noodgedwongen weer op. Ze verbleef her en der tijdelijk bij vrienden en bewonderaars. Haar karige pensioen vulde ze aan met de inkomsten uit haar lezingen in Vlaanderen en Nederland en de verkoop van haar bundels. Gelukkig kon ze nog steeds op een grote schare fans rekenen. Het financiële tij leek pas eind 1931 enigszins te keren toen het ministerie van Kunsten en Wetenschappen haar een ‘hulpgeld’ van 2500 frank toekende. Dit bedrag liet haar toe een eigen appartement te huren in de Carnotstraat te Antwerpen. Ze betrok het in februari 1932 en deelde het met de 21-jarige secretaresse Sylvia Newton, die ze vier jaar voordien had leren kennen en met wie ze in haar laatste jaren een liefdesrelatie had – een relatie waarvan in haar bewaarde correspondentie – begrijpelijkerwijs, vanwege het taboe, of omdat alle correspondentie daaromtrent na haar overlijden werd vernietigd? – geen spoor terug te vinden is.

Eind november 1932 kreeg Nahon zware koorts en moest ze het bed houden. Gelukkig kon ze bij Geert Pynenburg – nota bene een van haar vroegere minnaars! – en diens vrouw Tine Flint in Heide terecht om op krachten te komen. Eind januari 1933 was ze in staat om opnieuw haar appartement in de Carnotstraat te betrekken, maar al snel herviel ze. Moegestreden wilde ze niet opnieuw naar het ziekenhuis en op zondag 21 mei 1933 overleed ze omstreeks elf uur ’s morgens op de leeftijd van 37 jaar. Op 24 mei 1933 werd ze begraven op kerkhof Schoonselhof te Antwerpen.

Correspondentie

‘Brieven van Alice Nahon’ – uitgegeven in een oplage van slechts 250 genummerde exemplaren – dankt zijn ondertitel (‘mijn ziel ligt overhoop zoals de koffer met niet beantwoorde brieven’) aan een brieffragment dat volgens Manu van der Aa vermoedelijk uit 1932 dateert. Het is gericht aan René Korten en bevat de volgende passage: ‘Maar daar is vooral de vrouw in mij en die heeft mij veel belet van wat rustig moest gedaan worden. Ik heb heur altijd klein gehouden en behandeld alsof zij des duivels was. Die slordigheid ten haren opzichte heeft in mijn mentaal en materieel leven een nog grotere slordigheid gezet. Zij straft mij omdat ik heur niet heb willen kennen. Daar is niets meer dan wanorde in mijn dagen en mijn ziel ligt overhoop zoals de koffer met niet beantwoorde brieven.’

In haar correspondentie ging Nahon wel vaker in op haar zogenaamde slordigheid. Zo bijvoorbeeld in een brief van 2 juni 1922 aan Marie-Antoinette ‘Matje’ Theunissen: ‘Neem het nooit kwaad op als ik zonderling doe; mijn geest is soms zoo afwezig en leeft altijd in slordigheid van dooreengesmeten gedachten en droomen en herinneringen.’ Die ‘koffer met onbeantwoorde brieven’ slaat hierop dat Nahon een hekel had aan brieven schrijven en daarom veel van haar post onbeantwoord liet of erg lang wachtte met het beantwoorden ervan. Het is dan ook opvallend hoeveel brieven er in ‘Brieven van Alice Nahon’ voorkomen waarin de dichteres zich uitput in verontschuldigingen waarom ze niet eerder is ingegaan op aan haar gerichte epistels. Eind december 1922 schreef ze aan Matje: ‘M’n voornemens zijn schoon genoeg maar… o wee als ’t er op aan komt ze ten uitvoer te brengen, bizonder, àl wat brievenschrijven aangaat.’ En aan een zekere Arie Trouw schreef ze op 20 juni 1925: ‘Eerst en vooral mijne vele verontschuldigingen voor dit àl te late beantwoorden van Uwe lieve toezending.’

Verkleinwoorden

Manu van der Aa verzamelde en annoteerde in ‘Brieven van Alice Nahon’ 175 brieven, kaartjes en telegrammen. Hij voorzag ze van een biografische kadering en van maar liefst 445 verhelderende noten. De eerste brief dateert van 19 augustus 1913 en is gericht aan de ‘Burgerlijke Godshuizen van Antwerpen’. Daarin verzoekt Nahon de ‘Heeren Leden der Burgerlijke Godshuizen’ om ‘als volontaire ongeveer drie maanden in de school voor ziekenverpleging gehecht aan het Stuivenbergh Gasthuis geplaatst te mogen worden’. De laatste brief – eigenlijk een telegram – dateert van 23 januari 1933 en is gericht aan Geert Pynenburg te Heide. Hij bevat slechts de simpele boodschap ‘vergeet mijn sleutel niet’. Zonder interpunctie, wat wel vaker het geval is in Nahons brieven en correspondentie. Vaak lijkt de dichteres zozeer in beslag genomen door de woorden die uit haar pen vloeien dat ze de interpunctie aan haar laars lapt en maar blijft doorschrijven. Ook de zinsbouw heeft dikwijls te lijden onder de drift waarmee ze het papier te lijf gaat. Taalfouten, spelfouten en dt-fouten zijn voorts schering en inslag en om stijl lijkt ze zich al helemaal niet te bekommeren. Het is dan ook uitgesloten dat Nahon haar brieven schreef met de bedoeling om ze later te publiceren. Ze komen recht uit het hart en dan kijkt men taalkundig niet zo nauw. Nahon was er zich nochtans van bewust dat haar epistolaire schrijftalent te wensen overliet, zoals blijkt uit een brief aan de familie Theunissen van 28 maart 1924: ‘Ge ziet, beste mannekens dat ik nog niet bekeerd ben en nog altijd niet een convenabele brief kan schrijven. Heel gaarne nochtans zou ik vaarwel zeggen aan die lelijke woorden maar… wat kan men er aan doen; ik geloof dat er een specialen A.B.C. voor leelijke woorden in mijn potlood steekt.’

Ondanks de luchtige toon van bovenstaand brieffragment is het niet altijd een plezier om je doorheen dit brievenboek te worstelen. Je moet écht wel gebeten zijn door Nahons leven en werk om het in één of meer sessies te doorploegen. Als dat niet zo is, dan houd je een taaie brok lectuur in je handen van een middelmatige dichteres. Veel van haar brieven zijn ronduit larmoyant, kinderlijk, sentimenteel en prekerig, en drukken zelfmedelijden uit, naast zelfspot en relativeringsvermogen. Bijzonder ergerlijk zijn de talloze verkleinwoorden die ze gebruikt, zoals in een brief aan Maria Verachtert van 23 juni 1920: ‘Ik kom daarjuist van uw Moeke die me vertelde, dat het morgen uw drieentwintigste [sic] verjaardag is. ‘k Was juist van zin u een dezer dagen eenige woordekens te sturen; nu maak ik van de gelegenheid gebruik u tevens veel klinkende kussen op uw teere wangen te geven. Die twee bleek-roze kaakskens, waarover den laatsten tijd zooveel bittere tranen rolden en die toch wel ’n heel beetje vermagerd zijn, wil ik doen blozen al was ’t maar één stondeke, met mijn welgemeenden harteliken kus.’

‘Vondelingskens’ en ‘Op zachte vooizekens’, het kan haast geen toeval zijn… Gelukkig voor de lezer wordt veel van de treurnis die Alice Nahon op soms bijzonder pregnante wijze verwoordt, afgewisseld met ronduit hilarische fragmenten en met zinnen die van een grote stilistische bravoure getuigen, zoals de volgende over Hugo Walschap, het pasgeboren zoontje van Gerard en Matje: ‘Enfin, ge kunt toch niet beletten dat ik het dood-geren zie, dat kleine levendige chimpanzeeke van Gerard en Mitteke dat soupele [sic] gorillake met zijn peerelen oogskens en zijn lupienen-blaren handekes. Het miniatuurke met zijn picturale pretentie en zijn groote-menschen manieren, den modernen cynieken je m’en foutist in een antiek wiegske.’ (brief aan Gerard en Matje Walschap van 4 juni 1926)

Literair fenomeen

Hoewel ‘Brieven van Alice Nahon’ slechts een kleine schare lezers zal aanspreken – het is niet voor niets dat de oplage beperkt bleef tot 250 exemplaren –, is het toch een goede zaak dat het boek beschikbaar is. Niet zozeer in het licht van het literaire gehalte van Nahons werk, dat vandaag op nog maar weinig appreciatie kan rekenen, als wel op basis van de ‘mythe, het literaire fenomeen en de onconventionele vrouw Nahon’, zoals Manu van der Aa zijn biografie van de dichteres verantwoordt in het laatste hoofdstuk van ‘Ik heb de liefde liefgehad. Het leven van Alice Nahon’.

Alle lof dan ook voor deze grafisch smaakvol verzorgde uitgave in eigen beheer, waarvan de tekst werd gezet uit de stijlvolle letter Aldus Roman. Spijtig genoeg komen er enkele schoonheidsfouten voor in het notenapparaat. Zie bijvoorbeeld de pagina’s 23 en 24 (twee keer voetnoot 31) en 38 en 39 (twee keer voetnoot 63). Het zijn maar kleine smetten – bijna had ik, Alice Nahon achterna, ‘smetjes’ geschreven – op een voor het overige noodzakelijke uitgave die het beeld versterkt van Alice Nahon, zoals we haar leerden kennen in Manu van der Aa’s biografie. Wie zich ooit grondig in het leven van deze onconventionele vrouw wil verdiepen, kan niet anders dan naar beide boeken grijpen, die allebei het resultaat zijn van uitermate zorgvuldig literatuurwetenschappelijk werk. Het is nu al uitkijken naar Van der Aa’s volgende biografie, over de excentrieke Gentse dichter Paul Méral, een tijdgenoot van Alice Nahon.

Manu van der Aa (red.): ‘Brieven van Alice Nahon’, eigen beheer, 2018, 240 blz.
ISBN 978 90 9030 813 5
Te bestellen bij de auteur: evanderaa@skynet.be

Haar bekendste gedicht:

AVONDLIEDEKENS III

’t Is goed in ’t eigen hert te kijken
Nog even vóór het slapen gaan,
Of ik van dageraad tot avond
Geen enkel hert heb zeer gedaan;

Of ik geen oogen heb doen schreien,
Geen weemoed op een wezen lei;
Of ik aan liefdelooze menschen
Een woordeke van liefde zei.
En vind ik in het huis mijns herten,
Dat ik één droefenis genas,
Dat ik mijn armen heb gewonden
Rondom één hoofd, dat eenzaam was…;
Dan voel ik op mijn jonge lippen,
Die goedheid lijk een avond-zoen…
’t Is goed in ’t eigen hert te kijken
En zóó z’n oogen toe te doen

ALICE NAHON



Mijn beste vriendin

“Ma solitude”, het is inderdaad mijn beste en trouwste vriendin, en ik ben gaan houden van haar, en dat komt waarschijnlijk omdat ik ook van mezelf ben gaan houden.

Samen met een paar mensen, zoals mijn zoon en schoondochter, en een paar oude vriendinnen, is dit het beste gezelschap geworden. En eigenlijk is ze dat wel altijd een beetje geweest.

Ik ben geen groepsmens, nooit geweest, al gedroeg ik mij af en toe wel zo, want ik heb jarenlang in het verenigingsleven gezeten en vrijwilligerswerk gedaan, maar dat was eerder voor de anderen dan voor mezelf.

Toen ik in deze zomer eventjes een korte relatie had, dacht ik dat ik de rest van mijn niet langer alleen door het leven zou gaan, en toen het anders liep, vreesde ik dat ik het terug alleen-zijn niet zou aankunnen. Maar dat was ongegrond, ik voel mij weer helemaal verzoend met dat alleenstaand zijn, zoals dat tegenwoordig heet.

Bovendien, we staan er nooit alleen voor, als we écht iemand nodig hebben, dan komt dat wel in orde, er zal wel voor ons gezorgd worden. Maar tot zolang en waarschijnlijk tot de allerlaatste dag, omarm ik die lieve vriendin en blijven we samen gelukkig door het leven gaan.