Tegen de tijd in
Kantklossen
En de vrijheid
Van het nutteloze
Beoefenen
In de wetenschap
Dat niet één
Tussen het ragfijne web
Je toverspel
Ontdekken zal.
De goudenregen
Valt in trossen
Naar beneden
De honinggeur
Verliezend,
Overdadig zoet,
Maar, o zo giftig,
Om vooralsnog
Zijn schoonheid
Te kunnen beschermen
Tegen de hebzucht
Van de goudzoekers.
Zo wegkruipen
Als een kat,
En in mijn eigen pels
Schuilen
Om de wereld te vergeten
En nog enkel te voelen
Als een kind
In de moederschoot,
Wensend
Dat je nooit
Geboren werd.