Verkiezingen in de Druivenstreek

Het is misschien goed om weten, dat wanneer ik commentaar geef op de politieke actualiteit, dat niet wil zeggen dat ik tot één of andere partij behoor. Ik probeer enkel objectief en rationeel te denken en daarbij speelt mijn politieke voorkeur zeker geen rol.

De verkiezingen komen eraan en dan wordt elke burger opeens weer belangrijk. Maar ze zijn allemaal zo voorspelbaar, onze politici, en eigenlijk aapt de ene de andere gewoon na.

Rij nu bijvoorbeeld maar eens rond in de Druivenstreek. In elke gemeente liggen er wel een aantal straten open, komen er nieuwe pleinen en gebouwen. “Openbare werken” lijkt het middel om de kiezer over de juiste streep te trekken.

Daarom wat een verademing, om ten gevolge van de vele omleidingen, nog eens in Overijse door Terlanenveld en Maleizenveld te rijden. Hopelijk blijven de boeren nog heel lang voort ploegen, want anders vrees ik dat ook onze laatste groene open ruimtes uiteindelijk zullen veranderen in beton en asfalt.

De verstedelijking van onze Druivenstreekdorpen heeft zich al lang geleden ingezet, en ik vrees dat er geen houden meer aan is. Bovendien wordt ook de jeugd hier slachtoffer van, want probeer maar eens genoeg te sparen om hier nog een huis of appartement te kopen. Ondoenbaar! Een woning die elders 350.000 euro kost, betaal je hier ruim tweehonderduizend euro duurder. Begin er maar aan, om dat afbetaald te krijgen. En we willen onze kinderen en kleinkinderen wel het liefst dicht bij ons in de buurt houden. Toch worden ze hier het dorp uitgejaagd!

Politici die hier oor en hart naar hebben, maar dan werkelijk heel dringend en daadwerkelijk, daar wil ik wel eens voor kiezen, maar ik vrees dat het kalf al lang verdronken is…

Portret van een dichter

Mirjam Van Hengel – Een knipperend ogenblik. Portret van Remco Campert

HUMO – 18.09.2018

Die zeldzame keer dat Remco Campert eens solliciteerde – hij was 22 en het was bij de krant Het Vrije Volk – noteerde hij op het formulier: ‘Tegenwoordige functie: dichter. Loopbaan: beter van niet.’

Na een lange loopbaan als dichter is het met Campert helemaal goed gekomen: geen andere schrijver genereert vandaag zoveel belangstelling als hij. Het lijkt wel, schrijft zijn biografe Mirjam van Hengel, alsof er geen andere schrijver van zijn formaat meer bestaat. Van zijn generatie was hij niet de vuurvogel die boven alles uitsteeg, want dat was ook voor Campert zelf collega Lucebert, maar hij was wel ‘het musje dat zwaluw werd’ – één van de zovele fraaie formuleringen van Van Hengel. Dit is haar verklaring waarom Campert, die weinig expliciete moeite doet om te bevallen, zo populair kon worden: Campert, zegt ze, gééft door zichzelf te zijn. En om uit te leggen wat dat dan weer wil zeggen, heeft ze een kleine zeshonderd bladzijden uitgetrokken.

Van Hengel las veel, deed archiefwerk en nam interviews af, maar de ruggengraat van haar boek vond ze in wekelijkse gesprekken met Campert en zijn vrouw Deborah (haar praatgraagte faciliteert zijn zwijgen – mooi opgemerkt door Van Hengel). Aan die huisbezoeken hield ze behalve informatie een intieme toon over. Ze heeft ook kunnen vaststellen dat Campert nogal wat verdrongen heeft (ze schrijft hem een groot vermogen toe te negeren wat hem niet interesseert), en voorts is er in zijn herinneringen nogal wat verwrongen geraakt. Een toch opmerkelijk voorbeeld: Campert heeft vaak beweerd dat hij zijn vader Jan Campert, vermoord door de Duitsers in 1943, na de scheiding met zijn moeder in 1932 (hij was nog geen 3) maar een keer of vier, vijf heeft gezien. Niet dus: hij bracht nog lange perioden met hem door.

Campert heeft voor zijn literaire werk het eigen leven grondig geplunderd, en de grote lijnen ervan zijn de liefhebber dus bekend. Dat is niet erg, Van Hengel heeft het compositorische en stilistische talent om ook het vertrouwde weer te doen glanzen. In grote trekken gaat ze chronologisch te werk: de verlegen jongensjaren, het dichterschap dat ontluikt ‘als een kuiken uit een ei’, de overrompeling door de jazz, enzovoort. De plaats van handeling, en van zijn poëzie, is dikwijls Amsterdam, al is er in de fifties ook een Parijs’ hoofdstukje en woonde hij in de sixties even in Antwerpen – jaren die hij wel eens romantiseerde, maar niet altijd: hij herinnert zich ook ‘die verrotte Vlaamse mentaliteit’. Minder bekend maar belangrijk is nog het Noord-Franse Iviers, waar Remco en Deborah Campert meer dan dertig jaar lang in een voormalige notariswoning de zomer doorbrachten, ook in de jaren dat er een gat zat in hun relatie.

Campert en de vrouwen is een tijdrovend onderwerp voor de biografe, want hij had vier echtgenoten, alle vier bijzondere vrouwen: Freddy Rutgers, een mooie muze die de verbeelding van nog andere Vijftigers (Kouwenaar, Elburg) op hol zou brengen, Fritzi ten Harmsen van der Beek, de vrouwelijke vuurvogel van de Nederlandse poëzie (nieuw is de informatie dat Campert de avond vóór hun huwelijk een deel van haar gebit eruit klopte), hippiekoningin Lucia van de Berg, de moeder van zijn twee dochters, en ten slotte Deborah Wolf, een Amerikaanse zeldzaamheid in Amsterdam. En Van Hengel voegt er een ‘grote liefde’ aan toe, in de jaren 80, voor een 32 jaar jongere vrouw. Voor wie Campert helemaal als een vrouwengek wil wegzetten, is er van zijn kant ook een relativerende opmerking over seks: ‘Een stuk chocola is ook heel lekker.’
Zijn kinderen en stiefkinderen illustreren met pittige citaten zijn gemankeerde vaderschap, ook door hem vandaag betreurd.

Camperts belangrijkste werken krijgen een elegante presentatie. De nadruk ligt op de portrettering van de schrijver met een lichte en een sombere kant. In hetzelfde tijdsgewricht als zijn roman ‘Het leven is vurrukkulluk’ schreef hij de regel ‘Het leven is verdrietig onvolledig’ – een fraaie herformulering van ‘het menselijk tekort’. Campert had het verlangen te verdwijnen, en dat kon hij in zijn geschriften en in de drank. Hij leefde als een voortvluchtige, is zijn eigen samenvatting: hoe mededeelzaam hij ook leek in zijn columns, hij had altijd een voet op een voor anderen onbetreedbaar terrein staan. Een stukje van dat terrein geeft hij prijs in zijn poëzie, waaruit Van Hengel rijkelijk citeert.

https://www.debezigebij.nl/boeken/een-knipperend-ogenblik/

In het recente Campert-nummer van het tijdschrift Revisor vertelt Mirjam van Hengel hoe ze het voltooide manuscript aan Campert overhandigt. ‘Ik heb natuurlijk maar iets gedaan,’ stamelt ze. Waarop hij opgeruimd zegt: ‘Ik doe toch ook maar wat.’ Laat die twee maar tegen elkaar op liegen, het levert de mooiste dingen op.

Iemand stelt de vraag
2

Verzet begint niet met grote woorden
maar met kleine daden

zoals storm met zacht geritsel in de tuin
of de kat die de kolder in z´n kop krijgt

zoals brede rivieren
met een kleine bron
verscholen in het woud

zoals een vuurzee
met dezelfde lucifer
die de sigaret aansteekt

zoals liefde met een blik
een aanraking iets dat je opvalt in een stem

jezelf een vraag stellen
daarmee begint verzet

en dan die vraag aan een ander stellen.

Remco Campert

Dit is mijn lievelingsgedicht van Remco Campert, en één van mijn katten heb ik naar hem genoemd. Ik hou van zijn poëzie en van zijn directe en relativerende taal.

 

 

Gevoelige gedachten

“Filosofen zagen de emoties vroeger vooral als een soort ‘dierlijke oprispingen in het bloed’ “, zegt Martha Nussbaum. “Het blijkt nog knap lastig om zulke traditionele ideeën over emoties omver te werpen. Ik denk dat emoties in feite een intelligente perceptie van de realiteit belichamen. Emoties zijn een waardevolle bron van kennis. We voelen ons aangedaan, omdat een situatie een specifieke betekenis voor ons heeft. Die betekenis moeten we proberen te achterhalen, want anders missen we een belangrijk aspect van de manier waarop wij mensen de wereld begrijpen. Emotie is één manier waarop wij over de wereld nadenken. Een emotie is een gevoelige gedachte die naast andere vormen, zoals logische gedachten, bestaat.”

Wat is dat toch?

Wat is dat toch?
Mensen zijn zo bang
van hun gevoelens,
dat er zelfs zijn
die erin slagen
van er geen
te hebben.

Micheline Baetens – 23.09.2018

Emoties zijn dus gevoelige gedachten, volgens Nussbaum, en intuïtie lijkt mij dan iets te zijn dat ontstaat wanneer gevoel en verstand samenwerken. Mooi toch als dat lukt!

Aan de spoorbaan

De spoorbaan ligt mijlen verder daarbuiten.
De kamer is vol vrolijk gepraat.
En toch hoor ik die ene trein die er slechts staat
minstens tien keer per dag fluiten.

De hele nacht komt er geen trein voorbij.
De hele nacht is stil van slapen en van kreunen.
En toch zie ik de rode gensters uit zijn schouw
en hoor ik zijn machines steunen.

Mijn hart is vol van vrienden en van jou.
Beter gezelschap vind ik nooit meer in dit leven.
En toch is er geen trein die ik niet nemen zou,
waarheen is mij om het even.

Herman de Coninck

Hier ligt de spoorbaan niet mijlen verder, maar vlak aan de deur, en ik woon er al meer dan mijn halve leven. Maar de drang om die trein te nemen, om het even waarheen, die ken ik niet.
Toch is er een ik gevoel van verbonden, zelfs mijn voornaam heb ik er aan te danken. Het is een haat liefde verhouding, maar sowieso een verhouding. Hier hoor ik thuis.

We zijn verleerd naar ons lichaam te luisteren

We zijn verleerd naar ons lichaam te luisteren

Brainwash – Paul Verhaeghe

Goed in je vel zitten vind ik een prachtige omschrijving voor een gezonde combinatie tussen lichaam en geest – eigenlijk tussen voelen en denken. Dat heb je voor een flink stuk te danken aan de interactie met je ouders, maar de uitbouw van je identiteit en de daarin besloten afstemming op je lichaam gebeurt natuurlijk ook buiten het gezin. Toch zien we dat het lichaam in onze moderne maatschappij steeds vaker te veel onder druk wordt gezet, met grote gevolgen voor je welzijn.

Heel vroeg in de ontwikkeling komen er andere figuren naar wie je als kind opkijkt, en van wie je beelden en woorden overneemt. Dat hoeven zelfs geen figuren van vlees en bloed te zijn: je neemt beelden en woorden over die de ruimere buitenwereld je aanreikt of opdringt. Daar is ook de digitale wereld bijgekomen, die je voortdurend aan een beeldenbombardement blootstelt. Overal zijn er beeldschermen en zelfs als je niet bewust kijkt (misschien vooral als je niet bewust kijkt), neem je de voorgehouden idealen over.

Zo ga je van identificatie binnen het gezin naar identificatie met het cultureel dominante vertoog. Het proces van beïnvloeding blijft hetzelfde, met dezelfde vragen zoals bij de eerste identiteitsontwikkelingen. Sluiten de voorgehouden spiegelingen min of meer aan bij wat ik zelf voel? Gaat het over verwachtingen die aansluiten bij mijn mogelijkheden? In welke mate laten de beelden keuzes toe? Als het antwoord op die vragen negatief is, dan spreken we over vervreemding. Dan nemen we ideeën en beelden over die ons ziek maken. Het gevolg is dat we niet langer afgestemd zijn op wat er binnen in ons en in ons lichaam aan het werk is.

Als begrip is vervreemding, samen met indoctrinatie, bekend vanuit een kritiek op totalitaire politieke systemen, van Nazi-Duitsland tot de DDR. We beseffen te weinig hoe een economische ideologie onze identiteit op een sluipende manier overgenomen heeft, ogenschijnlijk onafhankelijk van een ideologie. De meest doortrapte list bij deze onzichtbare vervreemding is de uitnodiging van de reclame- en mediawereld om onze ‘individualiteit’ belangrijk te maken. In de praktijk betekent dit dat we met zijn allen dezelfde, grotendeels overbodige spullen kopen, dezelfde rommel eten, aan dezelfde vormen van ontspanning doen, collectief steeds harder werken, gevolgd door hetzelfde soort vakantie die we vervolgens op hetzelfde soort Facebookpagina etaleren. En allemaal denken we uniek te zijn. Wij zijn, naar een mooie uitdrukking van de Britse psychoanalyticus Adam Philipps, onbewust gehoorzaam:

‘Als we onbewust gehoorzaam zijn, vinden we onszelf niet gehoorzaam, maar realistisch, normaal of rationeel. We leven alsof we weten hoe het leven echt is.’
Als we ons niet goed voelen bij het leven dat we leiden – voor zover we dat gevoel al toelaten – schrijven we dat toe aan een persoonlijk falen. We moeten nog méér ons best doen, nog harder werken, nog bétere keuzes maken. Tegenwoordig moet alles steeds sneller, ook onze manier van denken, consumeren, werken, ontspannen zoals blijkt uit eigentijdse uitdrukkingen: quality time, short ski, fast food, speed dating, powernaps. Slaap dient om onze batterijen op te laden, niet om uit te rusten. Work hard, play hard.

De oorzaak van vervreemding en versnelling ligt in het alomtegenwoordig concurrentieprincipe gebaseerd op het gevoel constant geëvalueerd te worden. Nosedive, een aflevering van de Britse tv-reeks Black Mirror, toont een wereld die absurd lijkt, maar eigenlijk best dichtbij is. Via onze smartphone beoordelen we elkaar met één klik (van een tot vijf sterren). Je cijfer is voor iedereen zichtbaar en bepaalt je leven; van het soort auto dat je kan huren tot de kwaliteit van de medische zorg die je ontvangt. Alles hangt af van het aantal sterren toegekend door anderen. Lacie is een 4.2 maar wil een 4.5 worden, want dat is de toegangsvoorwaarde voor haar droomappartement. Ze huurt een dure coach in, zoekt de ‘juiste’ vriendinnen op en mijdt de marginale, wil het perfecte kapsel, oefent het verwachte taalgebruik. Ze rent van hot naar her. Het resultaat is een totale ondergang – ze eindigt met score nul.

Fictie? Wie Uber-taxi’s gebruikt, kan de chauffeur een digitale beoordeling geven en krijgt er zelf ook een. De resultaten daarvan zijn publiek zichtbaar en hebben effecten: een passagier met een 4,8 rating heeft ‘recht’ op Uber VIP, met betere auto’s en chauffeurs met een hogere rating. Bij een hyperslechte rating raak je niet van de straat.
Met concurrentie is op zich niks verkeerd en competitie kan best leuk zijn. Het wordt een probleem als heel het leven in het teken van competitie komt te staan. Het idee dat concurrentie alleen maar ons professioneel leven betreft en we thuis lekker kunnen relaxen, klopt niet langer. Ik ben een product dat ik zelf aan de man moet brengen, in voortdurende competitie met andere producten in een omgeving die één grote markt geworden is. Omwille van die concurrentie moet ik mezelf aanprijzen en oppimpen, want enkel zichtbaar succes telt mee, met als typische illustratie het aantal ‘likes’ en ‘vrienden’ op je Facebook en Instagram, het aantal volgers op je Twitter en het aantal contacten op LinkedIn, het aantal dates op Tinder.

De verplichting om steeds meer te voldoen aan het verwachte ideaal maakt dat we steeds harder ons best doen. Tot het helemaal mislukt. Burn-out en depressie zijn de algemene noemers voor een instorting die volgt op een vaak langdurige periode van inspanning, naast alle andere medisch-psychologische gevolgen van stress.

Als het de verkeerde richting uitgaat, laat mijn lijf van zich horen. ‘Mijn lichaam heeft niet dezelfde ideeën als ik’ – de uitdrukking komt van de Franse cultuurfilosoof Roland Barthes. Als ik mij identificeer met – beter: als ik mij vervreemd aan – beelden en idealen die ingaan tegen mijn lichaam, dan is mijn buik de eerste lichaamsregio die protest aantekent, lang voordat ik bewust besef wat er aan de hand is. Onze (onder)buik is de plaats waar affecten voelbaar worden, zoals blijkt uit de wijsheid van onze taal. ‘Het ligt zwaar op mijn maag’; ‘ik doe het in mijn broek van angst’; ‘er ligt iets op mijn lever’. Wanneer ik daar geen gehoor aan geef en ondanks de protesten verder ga op de ingeslagen weg, worden de signalen dwingender en verschuift protest naar ongemak en pijn en vervolgens naar ziekte.

Mijn lijf tekent protest aan. Geef ik daar gehoor aan? Bij gebrek aan een goede afstemming op mijn lichaam doe ik dat niet. Het kan nog erger: vanuit het concurrentieprincipe kan ik een stap verdergaan en de pijn als deel van het ‘offer’ beschouwen dat ik moet brengen om een ideale vrouw of man te worden, als een te betalen prijs voor succes. Een dergelijke interpretatie van pijn illustreert hoe vervreemding erin slaagt ons een voordehandliggende betekenis van signalen te doen negeren of zelfs om te keren. Pijn lezen als een aanmoediging om nog harder door te gaan op de ingeslagen weg – veel gekker hoeft het niet te worden.

De grappige vervreemdingseffecten op ons uiterlijk, van gescheurde broeken tot gekke kapsels, zijn klein bier in vergelijking met de dodelijke vervreemdingseffecten op de binnenkant van ons lijf. Onderzoek legt steeds duidelijker het verband tussen langdurige stress en ernstige ziektes. Ondanks onze langere levensduur en betere gezondheid zien we dat mensen op jongere leeftijd ziektes en stoornissen ontwikkelen waarvoor ogenschijnlijk een duidelijke verklaring ontbreekt. We vinden geen oorzaak omdat we nog te vaak exclusief medisch-biologisch redeneren en omdat we alles netjes in hokjes willen opdelen en benoemen, zelfs als we niet begrijpen wat er aan de hand is. Misschien zelfs vooral wanneer we het niet begrijpen; hokjes scheppen een illusie van veiligheid. Naast de stijging van het aantal mensen dat aan onverklaarbare pijn lijdt, zien we een toename van obesitas, diabetes en auto-immuunziektes. Op mentaal vlak zetten depressie en angst de toon, samen met een veralgemeende ADHD-drukte (we stappen, spreken, eten een flink stuk sneller dan een generatie terug) die heel plots kan omslaan in een totaal energieverlies van burn-out of het chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS).

Deze ziektes ontstaan nooit plots, ze hebben een jarenlange voorgeschiedenis waarbij ons lichaam al heel wat signalen gaf dat we verkeerde ‘keuzes’ aan het maken zijn, als individu en als gemeenschap. Veel mensen voelen de signalen niet, ook al omdat ze die met de hulp van pillen, lijntjes coke en alcohol het zwijgen opleggen. Maar het lichaam blijft van zich laten horen, het buikgevoel wordt pijn en pijn wordt ziekte, tot we luisteren of helemaal verdwijnen (meestal in een ziekenhuisbed).