Ik heb tot mijn zes jaar een tutter gehad, en dan heeft Sinterklaas hem meegepakt, omdat ik altijd keelontstekingen had, en daar zo van afzag, dat ik mijn tut op zekere dag onder mijn hoofdkussen verstopte, en nooit meer teruggevonden heb.
Ik gebruikte ze bovendien enkel om te slapen, ’s nachts dus en toen ik ziek was. Ik ging er natuurlijk niet mee naar school!
Dat Sinterklaas niet bestond dat wist ik op mijn negende, en ik heb het om haar te plagen doorverteld aan mijn zus, die mij natuurlijk niet wou geloven.
Mijn zuster is zestien maanden jonger dan ik en wij waren kat en hond. We hebben ons nooit goed verstaan en bovendien was ik dan ook nog een plaaggeest, won altijd met spelletjes, en was af en toe wat populairder dan zij, die eerder introvert was, en ik een echte flapuit.
Zij was wel fysiek stouter dan ik, in die zin, ze plaagde niet, maar sloeg er op en krabte mijn gezicht open, zodanig zelfs dat dat op school opgemerkt werd wanneer ik er op een dag met een opvallend gehavend gezicht toekwam. Ze is er ook op school voor gestraft geweest. Ze kreeg een kommetje melk zoals een kat en moest er mee vooraan op de trede in de klas gaan zitten.
Mijn zus kon ook heel erg goed liegen, terwijl ik mijn eigen kwaad niet kon zwijgen, zoals mijn moeder zei. Waarschijnlijk was liegen haar manier om zich te verdedigen en wraak te nemen op wie haar benadeelde.
Komt het omdat we in onze beginjaren apart werden opgevoed, zij thuis en ik bij mijn grootouders, of waren we niet alleen van uiterlijk heel verschillend, maar ook van karakter? Zal wel beiden zijn. Zij was zwart, ik blond, zij leek op mijn vader, ik op mijn moeder, zij was introvert, ik extravert, en die verschillende opvoeding die we gekregen hebben, zal er ook wel voor iets tussen zitten, je kweekt ook geen band met elkaar.
We zien elkaar niet meer, en ik heb er ook geen behoefte aan, ik mis haar niet, heb haar ook niets te vertellen, en zij waarschijnlijk evenmin aan mij. We leven in twee verschillende werelden, totaal niks verwant aan elkaar.
Familie, het is vreemd, maar ik heb er geen behoefte meer aan. Zij, van wie ik wel hield en met wie ik mij wel nog altijd verwant voel, zijn er al lang niet meer. Wie nog wel leeft, kent mij niet, en ik hen niet, enkel van uiterlijk, de rest is mij even vreemd als om het even wie ik in de straat tegenkom.
Alleen deze twee, die doen er toe!