Heb mij lief gelijk ik ben
Ik zou tot al mijn vrienden willen gaan
-Ook wel tot hen, die niet mijn vrienden zijn-
En vragen: Heb mij lief, gelijk ik ben
En stel aan mij geen eischen. Zie, ik kan
Niet onderhoudend praten, niet gevat
Of geestig zijn, en niet vertrouwelijk
Vertellen van mij zelf of van mijn ziel…
Wat zouden we ons vermoeien voor elkaar?
Laat mij maar zwijgend naast u zitten, stil
Verdiept in eigen werk, eigen gedachten.
Of- als gij praten wilt -spreek gij tot mij.
Ik zal wel luistren, als gij vriendelijk
Met lichten kout mij onderhouden wilt,
Wel lachen om de grappen, die ge zegt,
Wel ernstig kijken, als ge hoog, of diep,
Of ijdel praat van al te diepe dingen…
Maar, als ik dan zoo zwijgend zit, en luister
Naar uw gesprek- of naar het klokgetik-
Of ‘k laat de stilte ruischen om ons heen,
-Die ruischt zoo prettig, als de menschen zwijgen-
Als ‘k mij dan blij in uw nabijheid voel,
Dan zou ik willen vragen, en de stilte
-Of ons gesprek -verbreken met mijn vraag:
“Zeg, zijt ge ook blij, dat ik naast u zit?”
Spraakt gij dan “Ja,” dan zei ik zacht: “Ik ook”…
En dat was alles, wat ik weten wou
En al, wat gij van mij behoeft te weten.
Jacqueline van der Waals
In: Nieuwe Verzen, 1909
Nijkerk: Callenbach
De twee laatste zinnen beamen het: als dat eens voldoende kon zijn, en het enige wat mensen van elkaar verlangen, gewoon naast elkaar zitten en blij zijn met elkaar.