Waarom sterven mannen vroeger?
Een ‘Nature vs. Nurture’-debat
Doorbraak – 16 oktober 2018 – Jan Van Peteghem
Vooreerst wat cijfertjes, en laten we die maar ineens toespitsen op onze contreien (het WHO-verslag vertelt nauwelijks iets over de specifieke Belgische situatie — daarom doen we dat hier, en gebruiken daarvoor andere bronnen). Vorig jaar bedroeg het verschil tussen de levensverwachting van mannen en vrouwen in ons land maar liefst 4,7 jaar. Niet niks, integendeel: het gaat om een statistisch significante afwijking van formaat…
België zou zichzelf niet zijn indien ook de taalgrens op dit vlak geen rol zou spelen. In Vlaanderen ligt de levensverwachting bij pasgeborenen op 82,2 jaar, in Brussel nèt een vol jaar minder, en Wallonië doet het ronduit slecht in vergelijking met 79,8 jaar. Ondanks die verschillen is paniek niet geboden, op zichzelf zitten we in de mooie cijfers: in 1885, het jaar waarop de eerste Belgische gegevens op dit vlak werden bijeengesprokkeld, bedroeg de gemiddelde levensduur voor mannen nauwelijks 43 jaar en voor vrouwen 46 jaar.
We zijn er dus adembenemend snel op vooruit gegaan, net zoals de rest van de Westerse wereld. Maar ook toen al was er sprake van een genderverschil: merk de kloof op van drie volle jaren in 1885, een kloof die gestaag groter werd, tot in de loop van de voorbije decennia de tendens omkeerde en het verschil terug kromp. Dat roept natuurlijk heel wat vragen op: waaraan is die gendergebonden décalage te wijten? Waarom is die in het verleden steeds groter geworden? Welke parameters verklaren waarom ze nu terug afneemt?
Grote verschillen tussen de bestudeerde landen
De WHO wijdt aan deze vragen een heel rapport (samenvatting), en behandelt expliciet de Europese regio, waartoe ook een hele reeks vroegere Sovjetstaten behoren. Uit het cijfermateriaal blijkt dat er tussen de verschillende landen erg grote verschillen bestaan.
Eén van de belangrijke besluiten is dat hart- en vaatziekten nog altijd de eerste doodsoorzaak zijn: ‘Kom op tegen Kanker’, Levensloop, ‘Race Against Cancer’… gaan dus voorbij aan de belangrijkste redenen waarom mensen in onze Westerse wereld de pijp aan Maarten geven. Ook onderschat: diabetes betekent een goede derde als doodsoorzaak. Te veel vet, te weinig beweging en te veel suiker laten hun sporen na. In Oost-Europa sterft meer dan een derde vòòr hun zestigste, hoofdzakelijk aan deze trits van oorzaken, terwijl de Mediterrane leefwereld het op dit vlak uitstekend blijft doen.
Maar we dwalen af. Het ging over de genderdimensie op het vlak van mortaliteit.
Mannen genetisch gedetermineerd om vroeger het loodje te leggen?
Dat kan je alleen maar bewijzen door middel van epidemiologische studies. Maar een onderzoek hierover opzetten is niet zo evident: om te bewijzen dat er inderdaad een inherent genderverschil bestaat inzake mortaliteit (en dus om uit te maken of die décalage louter verwijst naar een verschil in levenswijze en dus niet louter een geslachtelijk-genetische dimensie heeft) moet je cohorten isoleren waarvan de vrouwelijke en de mannelijke subgroep onderworpen zijn aan zo identiek mogelijke levensomstandigheden. En waar vind je die in godsnaam? Denk daar eens over na, beste lezer (het antwoord van deze quizvraag lees je aan het einde van dit artikel).
Natuurlijk kan iedereen wel wat redenen bedenken waarom mannen vroeger zouden sterven dan vrouwen. Jongetjes zijn in hun eerste levensjaren nogal wat energieker dan meisjes (de auteur heeft zelf drie zonen, en kan daarvan getuigen) en dus vormen ongevallen bij mannelijke kinderen tussen 1 en 4 jaar oud de grootste doodsoorzaak.
Bovendien vertellen genetici ons dat het aantal erfelijke afwijkingen hoger ligt bij jongens dan bij meisjes (de X-gebonden recessieve overerving, weet u wel), en zijn arbeiders die zwaar en gevaarlijk werk uitvoeren meestal van het mannelijke geslacht. Maar dat alles leidt slechts tot een minieme oversterfte die een verschil in levensduur van pakweg vijf jaar niet kan verklaren.
Mortaliteit en levensstijl: één strijd!
In zijn samenvatting stelt de WHO: ‘Gender is a determinant of health inequities’. Veel meer dan andere determinanten als socio-economische status, leeftijd, etniciteit, seksuele geaardheid … , want die werden in de studie statistisch uitgezuiverd. Het verschil in verwachte levensduur tussen beide geslachten heeft dus in de eerste plaats te maken met de typisch mannelijke levensgewoonten, en niet met een zwakkere constitutie.
Het chronische alcohol- en tabakgebruik zorgt voor een significante mortaliteit bij Oost-Europeanen. Maar ook daarbuiten eten mannen ongezonder, gebruiken ze meer genotsmiddelen (inclusief drugs) en leidt hun hele levensstijl eerder tot overgewicht.
Maatschappelijk geconsacreerde mannelijke rollen, zoals de verantwoordelijkheid voor het kostwinnerschap ondanks significant mindere schoolprestaties, leiden tot stress, slecht slapen en hartproblemen. De stereotypen leiden er bovendien toe dat mannen minder snel een beroep doen op medische en psychologische hulpverlening, omdat ze te weinig naar hun lichaam luisteren en slechts ondersteuning zoeken wanneer het al te bar wordt — en dan is het kalf vaak verdronken.
De Standaard van 12 oktober ll., die het rapport besprak, besluit dan ook ‘… vooral gendergelijkheid moet de hefboom worden. Positieve mannelijke rolmodellen, zoals dat van de liefhebbende vader, moeten helpen om mannen een beter zelfbeeld te geven, hen minder krampachtig te laten werken, het risico op geweld weg te nemen en vooral wat langer en gezonder te laten leven.’ En hoe het komt dat de genderkloof inzake mortaliteit sinds pakweg twee decennia begint af te nemen: vrouwen lijken mannelijke gedragspatronen (roken, alcoholgebruik, professionele ambities) stilaan over te nemen.
Het antwoord op de quizvraag in dit artikel
Er zijn de auteur twee studies bekend die zich gebogen hebben over het verschil in levensverwachting tussen een steekproef bestaande uit mannelijke en vrouwelijke subjecten waarvan kan verondersteld worden dat dezen een gelijkaardige levenswandel voeren. De eerste cohorte betreft de bewoners van trappistenkloosters (M/V) van de ‘strikte observantie’ (de hard-core cisterciënzers die vonden dat de originele regels van Benedictus al te veel met de losse pols werden nageleefd en kloosters oprichtten waar het dagelijkse leven erg strak verliep: geen vlees op het menu, stilzwijgendheid geboden, een spartaans regime dat beperkt wordt tot ‘ora et labora’). In deze congregaties zijn leefregels van kracht die zowel voor vrouwelijke als voor mannelijke trappisten gelden, en dus kan je veronderstellen dat omgevingsfactoren in een dergelijk milieu voor beide geslachten gelijkaardig zijn.
Een andere groep betreft carrièrevrouwen en -mannen. Ook daar kan je je indenken dat leefgewoonten (werktempo, voedingspatroon, stressniveau, gebruik van genotsmiddelen…) zodanig gelijklopend zijn dat de omgevingsfactoren voor beide geslachten als vergelijkbaar kunnen worden beschouwd.
Wat concluderen deze beide epidemiologische onderzoeken? De sterftecijfers tussen de mannelijke en vrouwelijke individuen uit deze beide cohorten zijn perfect identiek. Dat mannen x aantal jaren vroeger het kopje leggen heeft dus uitsluitend te maken met hun levenswijze… Zoals nu ook de WHO concludeert.