Inderdaad, met hart en ziel hou ik van jou!
En toch wat is die ziel? Het hart kunnen we zien en voelen kloppen, zelfs tot in onze keel. Maar de ziel, waar ligt hij. In de ogen die naar je kijken, in de taal die we spreken, in de gebaren die we maken,…?
In het hoofd, in onze verbeelding, onze gedachten? In ons karakter, in onze wil tot goed of slecht doen?
Of ligt hij in onze ervaringen, het leven dat we doorgemaakt hebben?
Dus in alles wat van een persoon de mens maakt die we zijn, en eigenlijk is die ziel heel wat voornamer dat dat hart dat alleen maar klopt om ons in leven te houden, en het ritme aanpast naar wat onze ziel nodig heeft.
Dus met hart en ziel hou ik van jou, maar dan vooral met ziel!
De ziel
De ziel is in diepste wezen zielig. Op ieders lip slaagt zij
er maar niet in substantie te verwerven.
Begrensd door ene begrip dat loos is, zonder materie
is zij niet meer dan het woord dat haar benoemt
zielsveel, met hart en ziel, zieltogend: niets dan taal.
Daarom raakt dit gedicht aan niets en
slaat bij iedere regel de plank steeds verder mis.
Toch wil ik haar niet missen: meer dan
de som der delen waaruit zij bestaat
verspreid in de oplichtende banen van het brein.
Op de monitor van de intensive care
zien wij haar ten slotte wegvluchten in een punt.
Wat achterblijft: het zielloos lichaam
en de zekerheid dat iets verdwenen is
dat niet bestaan kon maar er toch was.