Vermits wat ik destijds geschreven heb, visionair genoemd wordt, wil ik nog een verhaaltje uit “mijn oude doos” op dit blog zetten. Ik schreef het in 1968.
Het is geen meesterstuk, maar vooral een lief verhaal, een hoopvol verhaal, een soort sprookje.
En wist ik toen veel dat ik ooit een Zonnestraal zou tegen komen die mij zou genezen, en die ik ontzettend graag zou zien.
De Zonnestraal
De deur gaat open, vaag merkt zij dat een gestalte in de deuropening staat, dan wordt alles weer zwart voor haar ogen.
“Ik ben alleen…zo eenzaam…nooit bezoek…”, murmelt zij, terwijl ze haar hoofdje naar rechts en links werpt.
“Bloedarmoede, heeft de dokter gezegd. Dokter…dokter…”
Stil ze ligt nu kalm. Ze schijnt te slapen.
Sneeuwwit gelaat, tussen sneeuwwitte lakens, in een witte kamer, waarin vier bedden staan, het hare in de hoek. Drie bezoekers aan de drie eerste bedden en dat zo haast elke dag.
“Ik lig zo rustig…zonder bloemen…moet niet praten…ben niet vermoeid.”
En zij weent. Haar verdriet brengt haar weer in een tastbare wereld en ze slaat de ogen op, om even daarna plots verheerlijkt te glimlachen.
“Wie ben jij, hoe kom je hier, ik ken je niet?”
“Ik jou ook niet.”
“Het geeft niet…het is goed zo…nu kan ik praten.”
Zijn haar is blond en niet kort gesneden. Zijn ogen zijn blauw en peilen de omgeving met de zelfzekerheid en nauwkeurigheid hem eigen. Zijn handen zijn gaaf en liggen rustig op de stoelleuning. Hij lijkt dapper deze jongeling en hij is gezond.
“Hoelang ben je hier reeds?”, vraagt hij het meisje.
“Drie maanden…lange maanden.”
“Hoe vul jij je tijd?”
“Ik mijmer; mijmer dat buiten de zon schijnt, dat de bomen groen zijn en de mensen genieten. En dan treur ik, omdat ik niet buiten kan zijn, in een weide met wiegende margrieten, of ergens in het bos waar de zon door de struiken dringt en gouden vlekken op de varens werpt. Ik zie mezelf dan mooi en gezond, met een paar blozende wangen, in een zomerjurkje, zodat ik op een wandelende bloem gelijk. Soms begin ik dan te schrijven over de mensen die mogen kuieren in al dat moois en over de kinderen die spelen met de geplukte margrieten. Waarom heb jij me geen bloemen meegebracht? Ik hou er zo van.”
“Volgende keer zal ik er bij hebben.”
“Kom jij dan nog naar mij terug?”
“Jazeker, tot je genezen bent.”
“Tot ik genezen ben? Dat zal nog lang duren…heel lang.”
“Niet wanhopen. Je bent jong en je jeugd zal je helpen weer heel vlug gezond te worden.”
“Wie ben jij, hoe leef jij?”
Even kijkt hij haar aan en glimlacht dan.
“Weet je dat dan niet? Ik zoek naar mensen die ik een beetje van mijn zelfzekerheid kan bezorgen. Mensen die wanhopen en niet meer in zichzelf geloven. Zo kwam ik ook tot bij jou. Ik had in dit ziekenhuis reeds enkele kamers doorzocht, voor zover dit toegelaten was, maar overal vond ik herstellenden, zieken met bezoek en enkele gelukkigen die zich klaar maakten om huiswaarts te keren. Toen zag ik jou liggen, hulpeloos en wanhopig. Ik merkte dat je me nodig had en ging aan je bed zitten.
Reik me je kleine, fijne hand, ik zal proberen enkele druppels van mijn gezondheid op jou over te dragen. Lieve handen heb jij en mooie ogen.”
“Jij bent goed.”
“ik tracht het te zijn.”
Langzaam beginnen de andere bezoekers afscheid te nemen van hun zieken. Het bezoekuurtje is voorbij.
“Morgen kom ik terug, kleine meid, dan breng ik je een grote bos margrieten mee, met witte blaadjes en een geel hartje. Ik zal ze voor jou plukken in de weide waarvan je droomde en ik zal de ruiker kort bij de zon houden voordat ik hem je breng, zodat de zonnestralen er stevig tussen zitten.
“Doe dat!”
“Tot morgen.”
“Tot morgen en dank je wel.”
Rustig is het opeens geworden; de andere patiĆ«nten schijnen ingedut te zijn. Ergens wordt er gehoest…
“Nu zal ik vlug genezen, nu word ik gauw krachtig. Een mens heeft zich over mij ontfermd.”
Dan slaapt zij in, gelukkig en tevreden met haar lot.
In haar droom ziet zij duizenden kleine kinderen die hunkeren naar wat zonneschijn en in hun midden loopt een blonde, jonge man die voor hen allen een zonnestraal plukt. Ze hebben hem lief.
…ook een zonnestraal voor u…
Echt een halve eeuw geleden geschreven…een jonge blonde “god”…hoe visionair…
Ik heb altijd al een zwak gehad voor blondjes…