Literatuur helpt je de dagen door wanneer je weer eens goed levensmoe bent, zoals ik afgelopen weekend
De Morgen – Ellen Deckwitz – 05.09.2018
Dichteres Ellen Deckwitz (1982) doet elke week haar ding met poëzie en proza.
Een van de betere aspecten van literatuur is dat ze je nieuwe kanten van de wereld kan onthullen. Door de poëzie van Hans Lodeizen ontdekte ik bijvoorbeeld dat er zoiets bestond als vriendschapsverdriet en kon ik verder na een breuk met een van mijn beste vrienden. Dankzij het werk van Michael Cunningham besefte ik dat sterfelijkheid misschien geen keuze is, maar leven wel. Iedere roman of bundel wijst stukjes werkelijkheid aan die je eerder waren ontgaan.
In een gedicht van Tomas Tranströmer knipt iemand bijvoorbeeld een lamp uit, waarbij de lampenkap even glinstert ‘voordat hij oplost/ als een tablet in een glas duisternis’. En dankzij verzen als ‘Fanfare-corps’ van Vasalis leerde ik dat het mogelijk is om jezelf tegelijkertijd bedroefd én goed te voelen. Soms wijst een tekst je op iets wat er altijd al was, maar wat je nog niet zag.
Het helpt je de dagen door wanneer je weer eens goed levensmoe bent, zoals ik afgelopen weekend. Het kwam niet eens door de laatste Grunberg: ik had deze zomer te hard gewerkt, iedereen in mijn omgeving leed aan een dip en daarnaast was het Nederlands voetbal nog steeds een kansloze bende. Bovendien had ik het gevoel dat er niets meer was om naar uit te kijken. Depri slikte ik nog een extra strip Xanax en pakte de nieuwe dichtbundel van Stefan Hertmans erbij.
Toegegeven, Hertmans is natuurlijk niet de vrolijkste auteur ter wereld, maar zijn poëzie bezit door de enorme muzikaliteit een opgewektheid die dat ruimschoots compenseert, zelfs al heeft de dichter het over ‘oude goden’ die de wereld net hebben ‘verknald’ of dat het ‘snuitje van de liefde’ gewoon blind is. Een droef bestaan beschreven in een ritme vol levenslust, waardoor dit ondermaanse tranendal nog steeds schrijnt maar opeens ook reuze meevalt.
Zij spraken over plooien in het spreken,
lichtende kieren in de ademgang,
ze stonden in het waaien van de wereld,
deinend en luisterend
of niet in hen een zang begon,
iets wat hun wankelen kon tegengaan.
Maar schommelend in twijfel wisten zij
het zeker: niet onder hen trilde het
waar zij met oren aan de grond
genageld waren, maar op een ander
continent dat bromde, diep in hen.
Woorden die ze niet gesproken hadden
namen het over van hun aanzet tot de dans.
Buiten aan ramen wordt geschreeuwd
en wij, voorzichtig schuifelend,
elk op zijn eigen wereldbol,
wij spreken niet maar staren
met open monden naar de branding
van die uitgestoken handen,
ontelbaar, licht zwevend in de schemer.
Uit: Stefan Hertmans, Onder een koperen hemel, De Bezige Bij, 2018, 128 p., 22,99 euro.
Al lezende stuitte ik bovendien precies op wat ik nodig had: bovenstaand vers, waarin wordt verhaald hoe er onder de wereld die we kennen, nóg een wereld rust. Eentje die om ontdekking smeekt. Hertmans spreekt over ‘plooien in het spreken’, wat ik een machtig idee vind: dat zich in onze gesprekken iets schuilhoudt. Een zang, om het met de dichter te zeggen, die het wankelen kan tegengaan. Dat om ons heen een extra wereld is, ontelbare ‘uitgestoken handen… licht zwevend in de schemer’.
De beste teksten zijn een soort krabben. Zijwaarts komen ze je hoofd binnen, hun weke binnenste beschermend, en haast zonder het door te hebben begint er iets te veranderen: de mogelijkheid van andere waarheden, waardoor het bestaan opeens stukken draaglijker lijkt en ook nog eens spannender. Hertmans deed het met dit vers. Ik wilde als een Indiana Jones meteen weer gaan schatgraven in de woorden om me heen. Ontdekken wat er sluimert onder alles waar ik zo op uitgekeken ben. Om dat andere continent in mij te ontdekken dat, zoals Hertmans het zo treffend verwoordt, in ons bromt, dat eist om eindelijk in tl-licht te worden betreden.