Huidhonger

Touché

Tastzin is het eerste zintuig dat we ontwikkelen en de huid is ons grootste orgaan, en toch raken we elkaar in het Westen nog amper aan. Experiment: een maand lang alle aanrakingen turven en er tegelijk proberen beter in te worden.

De Standaard – Ann-Sofie Dekeyer – 27.10.2019

Ik heb behoefte aan lijfelijk contact. Huidhonger, heet het. Als er een woord voor bestaat, moeten nog meer mensen ermee te kampen hebben. Toch voel ik me te beroerd om mijn nood uit te spreken. Ik heb al dagenlang geen mens meer aangeraakt. Maar ik kan toch niet op straat gaan staan met een bordje: Pak mij eens vast, a.u.b.? Dat zou pas treurnis zijn. Ook tegenover mijn vrienden ben ik te stoer (of wellicht te beschroomd) om hun hand of schouder te vragen. Ik wil niet zielig overkomen.

Dus rijd ik naar een bevriend koppel dat 75 kilometer verder woont voor een knuffel. Van hen weet ik dat ik het nooit hoef te vragen. Het zit in hun wel­komst­pakket. Hij doet de deur open. ­Onze armen gaan open. Eerst een kus op de wang en dan borst tegen boezem, hoofden naast elkaar. Een innige omhelzing. Zij volgt, even innig. Ik neem haar lichaam als houvast. Haar streling als troost.

Zij zal mij tijdens mijn bezoek nog enkele keren aanraken. Een knuffel. Een hand op mijn rug. En ik zal mijn emoties terugvinden. Huilen en lachen. En de twee tegelijk. Ik praat veel opener bij fysiek contact, als ­iemand mijn omwalling weg aait.

Toen mijn ex nog niet mijn ex was, kon ze me altijd meteen kalmeren. Ik hoefde mijn hoofd maar tegen haar borsten te leggen. De zachtheid en warmte van haar huid, haar kloppende hart tegen mijn wang brachten geborgenheid. Een waan van veiligheid waarin ik me graag wentelde. Sinds ­onze relatie spaak is gelopen, moet ik op zoek naar nieuwe lichamelijke gewoontes.

De aanwezigheid van mensen om me heen is niet iets wat ik enkel wil zien en ­horen. Ik wil het ook voelen. Niet dat ik een plakkerig, klef type ben. Ik zou mezelf eerder als gereserveerd omschrijven – in prille kennismakingen. Maar ik kan niet om mijn nood aan affectie heen. Alleen: waar haal je die als single?

Een maand lang houd ik een logboek bij van de aanrakingen die ik krijg.

Knuffel voor tv

Ik wil mijn vader bedanken. Ik probeer hem te knuffelen. Hij blijft star voor de tv staan, houdt zijn handen in zijn zakken. Onbeholpen blijven we even samen kijken naar de wielrenners in de regen. We zijn dit niet (meer) gewoon.

Dit is de man die urenlang met mij als kind in zijn armen rondjes rond de tafel liep wanneer ik huilde, die ontelbare keren zacht met zijn duim over mijn neus gleed omdat ik daar rustig van werd, die me instopte en met zijn wrijvende vingers boven mijn ogen het zandmannetje imiteerde.

Waar ik vandaan kom, word je als klein kind geaaid, geknuffeld, lieflijk in de armen genomen. Maar vanaf een jaar of acht – de grens is arbitrair en flou – slaat het ongemak toe. Weten ze ineens niet meer hoe ­fysieke affectie te tonen aan grotere kinderen, tieners, laat staan volwassenen (die niet hun partner zijn). Plots zijn aanrakingen verdacht. Of enkel gepast bij dramatische gebeurtenissen. Zie je volwassenen knuffelen, kun je ervan op aan dat er een dode is ­gevallen.

Latex

Ze reikt haar hand, maar maakt geen oogcontact. We schudden kort maar gedecideerd aan elkaars arm. Ze stelt wat vragen en gebiedt me mijn kleren uit te trekken. Ik spreid mijn benen op haar bevel. Zij heeft intussen een soort mijnwerkerslamp op haar hoofd gezet. Een fractie van een seconde strijkt haar linkerhand tegen mijn rechterdij. Ik voel haar huid niet, ze heeft blauwe latex handschoenen aangetrokken. Ze is erop getraind dit met zo min mogelijk aanrakingen te doen. Ik word vanbinnen aangeraakt door een voorwerp. De dokter veegt met een borsteltje wat cellen van mijn baarmoederhals weg. Cervix, zegt ze. Afstandelijker kan een intieme aanraking niet zijn.

Deze aanraking is betaald door de Vlaamse overheid, in het kader van het Bevolkingsonderzoek Baarmoederhalskanker.

Date

Ik ga voor het eerst iets drinken met een date. We zitten naast elkaar, haar arm raakt mijn arm. Ik vraag me af of ze het bewust deed. Wanneer ze nog een drankje gaat bestellen, legt ze even haar hand op mijn onderrug. Ik weet dat het goed zit.

We breien er een diner aan. Wanneer we op straat lopen, raken onze handen ­elkaar eventjes. Niet bedoeld, maar we trekken niet weg. Aan tafel kijken we elkaar lang in de ogen. Ze streelt met haar vinger over mijn neus. Later op de avond zoenen we. Lippen. Een gretige haal van haar tong. Ze drukt haar hand op mijn keel wanneer ze me nog eens zoent. Mijn hoofd vindt het geil, maar ik voel het niet in mijn kruis. Ik blijf slapen, in de logeerkamer. De volgende ochtend sta ik behaloos op haar dakterras. Er staat een briesje. Onverwachts knijpt ze in mijn tepels. Veeleer plagend, dan erotisch.

We zoenen, maar onze lippen blijven gesloten. Ik weet dat het niet goed zit. Ik zoen haar nog eens in de hoop iets te voelen. Het komt niet. Een wederzijds gebrek aan aantrekking. Het is pijnlijk iemand te kussen en te voelen dat je elkaar niet echt wilt. Later die dag hoor ik op de radio dat monniks­gieren elkaar graag moeten zien om te kunnen copuleren.

Ik val die avond – zoals zoveel avonden – in slaap met mijn linkerhand op mijn rechterschouder, mijn rechterhand aan mijn hals. Alsof ik mezelf omhels.

Misverstand

Ik kus mijn zus wanneer ik haar zie. We doen dat zelden, en zij zal het nooit initiëren. Ik weet niet of ze zich er wel comfor­tabel bij voelt, maar ik vind het belangrijk om mijn nabijheid uit te drukken. Diezelfde dag omhels ik mijn moeder, daar zijn we enkele jaren geleden mee begonnen, toen ik steeds minder naar het ouderlijke huis kwam. Het helpt om elkaar aan te halen.

In de dagen die volgen, klopt een vriend op mijn schouder. En deel ik aan kennissen weinig betekenende kussen uit. Kussen die geen kussen zijn. Getuite lippen in de lucht, alleen de wangen raken elkaar even.

Ik logeer bij een vriend en zijn vrouw. In het begin van onze vriendschap kuste ik hem en haar ter begroeting. Ergens onderweg zijn we ermee opgehouden. Ik ga ervan uit dat zij niet graag door mij aangeraakt worden. Misschien denken zij hetzelfde van mij. Om misverstanden te voorkomen, zoeken we geen fysieke toenadering meer. (Al kan dat ook een misverstand zijn.)

Wanneer ik wakker word, likt een grote tong mijn gezicht af. Het is een niet te vermijden aanraking. Wel gezellig. De hond springt op me. Zijn poot in mijn gezicht doet wat pijn, maar dat deert me niet. Er is een levend wezen dat me enthousiast aanraakt zonder dat het gecompliceerd is. Als hij er genoeg van heeft, keert hij me de kont toe. Duidelijk.

Een collega (en vriendin) komt me een kus op mijn hoofd geven. Een opmerkelijke gebeurtenis, op de werkvloer word ik haast nooit aangeraakt. Ik glimlach, terwijl ik me afvraag of mijn haar niet vet is. Het is een lief gebaar, al voelt het geforceerd. Zelf wil ik haar buiten de redactie weleens vast­pakken, maar ik durf niet. Ze straalt iets ongenaakbaars uit. Al weet ik dat ze dat niet is.

Tinder

Ik lees over psycholoog Harry Harlow, die babyaapjes opsloot in een kooi met twee ‘surrogaatmoeders’. De ene vervaardigd uit metaaldraad, de andere uit zachte doek. De metalen moeder had een fles melk, de andere niet. Toch hingen de aapjes aan de moeder uit badstof wanneer ze angstig ­waren. Zelfs als ze daardoor uitdroogden en stierven van de honger.

In het Roemenië van Nicolae Ceausescu groeiden duizenden kinderen op in weeshuizen waar onvoldoende personeel was om hen affectie te geven, bovendien werden aanrakingen afgeraden om geen ziekte­kiemen over te dragen. De gevolgen waren legio: op intellectueel, emotioneel, sociaal en fysiek vlak vertoonden de kinderen grote achterstand.

Er zijn weinig redenen om aan te nemen dat volwassenen minder behoefte hebben aan lijfelijk contact dan kinderen. ‘De behoefte is ingeschreven in onze biologie. Toch daalt in westerse landen het aantal aanrakingen naarmate men ouder wordt’, vertelt Mandy Tjew-A-Sin, die aan de Vrije Universiteit Amsterdam haar doctoraats­onderzoek naar aanraking afrondt.

Niet alleen is tast het eerste zintuig dat we ontwikkelen als foetus, onze huid is ook ons grootste orgaan. ‘En wanneer die huid op zachte, strelende manier wordt aangeraakt, worden allerlei hersengebieden geactiveerd en komt oxytocine vrij. Daardoor ­dalen onze hartslag en bloeddruk. Het verzacht zelfs pijn. Bij de juiste omhelzing daalt ons cortisolniveau, waardoor we ons minder gespannen voelen. Zo biedt knuffelen een buffer tegen stress en verhoogt het onze weerbaarheid tijdens onaangename gebeurtenissen. De voorwaarde is wel dat de aanraking veilig voelt en van een persoon komt die je vertrouwt. Context is alles.’

Er gaan verschillende dagen voorbij zonder menselijke aanraking. Ik wrijf over gezichten op het scherm van mijn telefoon. Honderden passeren er onder mijn naar links swipende vinger. Geen liefkozende aai.

Er zijn dagen dat ik zoveel behoefte heb om iemand te voelen dat ik mijn normen neig te verlagen.

En er is een dag dat ik denk: ik zou iedereen kussen die mij nu wil kussen. Alleen maar om te voelen dat ik besta. Als een ­ander levend wezen me aanraakt, en ik voel dat, dan leef ik ook. Niemand bestaat die niet iemand anders aanraakt. Ik voel een enorme holte in mijn lijf, een zware, zwarte leegte.

Wanneer ik die avond buitenkom, herzie ik mijn mening snel. Ik wil heus niet door eender wie aangeraakt worden. Ik ga naar het theater, vlij me in het pluche. Links van me zit een man die in de donkere zaal zijn arm tegen die van mij legt op de te smalle stoelleuning. Hij laat zijn knieën wijd open­vallen, tegen mijn been. Ik erger me aan zijn aanrakingen. Ik weet niet of hij het intentioneel doet. En zo ja, wat zijn bedoeling dan wel is. Mij wegduwen of aanhalen?

Soms is aanraken intimiderend. Soms is aangeraakt worden intimiderend.

Knuffelworkshop

In mijn zoektocht ga ik een experiment aan. Ik schrijf me in voor een knuffelworkshop. Met een kleine twintig andere mensen kom ik in een woonkamer op een vloer vol dekens terecht. Geen van hen heb ik ooit eerder gezien. We ondertekenen de spel­regels, onder meer: ‘Kleding blijft de hele tijd aan. Niet zoenen, geen handen onder kleding, geen gerichte genitale aanrakingen. Je bent nooit verplicht om iemand te knuffelen. Je vraagt altijd toestemming voor je iemand aanraakt.’

Piero Flor begeleidt en bouwt de oefeningen gestaag op. Hij vraagt wat we verwachten van de avond. Een man antwoordt dat hij verbinding wil maken met onbekenden. Ik denk dat ik hier vooral ben om verbinding te maken met mezelf.

Speciaal aan deze sessie is dat ze grotendeels geblinddoekt gebeurt. In de eerste een-op-eenoefening vraagt een man me waar en hoe ik door hem aangeraakt wil worden. Ik vind het een moeilijke vraag. En tegelijk vind ik het vreemd dat niemand mij die vraag ooit eerder gesteld heeft (buiten een seksuele context).

Ik eindig met mijn hoofd in de schoot van een vrouw. Ik streel een andere vrouw op haar vraag (‘Stevig maar traag, alstublieft’) over haar rug. Iemand neemt mijn hand vast met zijn beide voeten. Een man vraagt me hoe ik hem wil aanraken voor mijn eigen plezier of genot. Ik kroel drie minuten lang in zijn baard en betast zijn gezicht. Een grote man vraagt of ik hem een knuffel wil geven, ik aan de buitenkant, hij aan de binnenkant (‘Ik ben bij mijn vriendin altijd degene die beschermt, nooit degene die beschermd wordt’). Ik sla mijn armen om hem heen. Het is zeker niet onaangenaam.

Het fijne aan deze avond is dat je voelt dat een ander je met veel aandacht benadert. De aanrakingen zijn attent, zorgvuldig, misschien wel zorgend. Niets gebeurt onachtzaam of respectloos. Toch is het voor mij niet zo bevredigend. (Voor anderen blijkbaar wel, er zijn een paar habitués.) Ik merk dat ik een knuffel van een onbekende die voor deze sessie ook 25 euro heeft betaald, minder betekenisvol vind dan een aanraking van iemand die dicht bij me staat. Ik slaag er ook niet in helemaal te ontspannen.

Vreemd genoeg lukt me dat nog het best aan het eind van de sessie. Er ontstaat een menselijke vleeshoop in het midden van de kamer. Op de tast zoeken we naar een ander. Ik heb geen idee meer wie me waar aanraakt, met hoeveel ze zijn en wie ik zelf aanraak. Het doet er even ook niet toe, alles is warm en zacht.

Na 2,5 uur intimiteit met vreemden sta ik weer buiten. Alleen. En dat is even goed zo. Ik ga slapen. Het bed is koud.

Begrafenis

De moeder van een vriend is gestorven. De begrafenisondernemer maant me aan voor de dienst de familie te groeten. Ik neem mijn vriend stevig vast. We zuchten in elkaars oor. Zijn zus geef ik één kus. Zij had er meer van verwacht. Twee of drie. Een onhandig moment.

Tijdens de koffietafel wordt een drie­jarige doorgegeven onder volwassenen. Iedereen wil het jongetje aanraken, als was het een speelgoedknuffel. Ze trekken zich op aan zijn speelse bewegingen. Het belandt ook op mijn schoot. Hij legt zijn plakkerige handjes op mijn gezicht. Kijkt mij in de ogen en lacht. Ik ben hem dankbaar. Het is zoveel makkelijker met hem dan met die ­onwennige volwassenen.

Ik bel Carole Verbeeck, ze is lichaamswerker. Ze focust voornamelijk op lichaamsgerichte seksuologische begeleiding, maar geeft ook workshops onder de titel Touch, de kunst van aanraking. ‘Aanraking is voor velen complex geworden. Knuffelen, we zijn er niet goed in. We weten niet meer hoe het moet. Vaak overseksualiseren we aanraking. Alsof een knuffel altijd in bed moet uit­monden. Tegelijk durven we elkaar niet meer aan te raken uit angst dat het als ongepast zou worden ervaren. Onze samenleving lijdt onder een gebrek aan aanraking.’

Schandalen met pedoseksuele priesters en dito leraars, veel te vrijpostige handen en andere lichaamsdelen in Hollywood en op andere werkvloeren hebben ons in een kramp doen schieten. ‘Een gezonde voorzichtigheid is nodig, maar aanraking vermijden is niet de goede weg. We moeten uit­zoeken hoe we aanraken weer veilig en vertrouwd kunnen maken.’

Ze juicht toe dat steeds meer psychologen en psychotherapeuten zich bijscholen in ­lichaamsgericht werk. Verbeeck gelooft sterk in de helende werking van aanraking, maar in de zorgsector blijft de professionele afstand heilig. Al komt er stilaan ook steun uit de klassieke, academische hoek. Zo schrijft klinisch psycholoog Paul Verhaeghe in zijn boek Intimiteit dat we willen vastgehouden worden om ons opnieuw beter in ons vel te voelen. ‘Patiënten die vol emoties zitten maar niet kunnen spreken, raad ik eerst ­massages aan’, zei hij in een interview in De Morgen.

We worden er overigens niet alleen mentaal gezonder van. Aan de universiteit van ­Carnegie Mellon haalden ze het griepvirus boven om het gunstige effect van fysiek contact te testen. Proefpersonen die vaak werden geknuffeld, bleken beter bestand toen ze het virus ingespoten kregen dan de minder aangeraakte testgroep.

Tjew-A-Sin benadrukt dat aanrakingen ook een belangrijke impact hebben op ons sociale leven. ‘Oxytocine wordt behalve het knuffelhormoon ook het verbindings­hormoon genoemd. Het maakt dat we ons verbonden voelen met een ander. Een liefdevolle aanraking verhoogt ons gevoel van veiligheid.’ We geven onszelf ook bloot via onze huid. Tjew-A-Sin haalt een onderzoek aan waarbij mensen elkaar niet zagen, maar vanachter een gordijn voelden. ‘Het enige contact was het aanraken van de arm. Toch konden ze bij elkaar emoties als verdriet, dankbaarheid, afkeer en boosheid “aflezen” en onderscheiden.’

Zelfs vluchtig fysiek contact kan een impact hebben op ons emotionele en sociale gedrag. Aanraking zou mensen aanzetten om te delen. April Cusco’s experiment in Amerikaanse restaurants wees uit dat mensen meer fooi geven wanneer ze door de serveuse kort worden aangeraakt aan de schouder of hand. Helemaal opmerkelijk is een studie bij NBA-spelers. Het aantal high fives, groepsknuffels en schouderklopjes die ze elkaar aan het begin van het seizoen gaven, bleek het aantal wedstrijden dat ze wonnen significant te verhogen. Fysieke aanraking bevordert het samenwerken.

Tjew-A-Sin betreurt dat (platonische) aanraking tussen mensen ‘een schaars goed’ wordt. ‘Door de eeuwen heen hebben we verschillende vormen van intermenselijke aanrakingen verloren. Door veranderende culturele waarden en nieuwe technologie. Doordat we aanraking meer als ongepast of invasief zijn gaan beschouwen. In het Europa van de middeleeuwen was het niet ongewoon dat de adelstand het bed deelde met het huispersoneel tijdens koude winternachten, om elkaars voeten warm te houden. Zoiets is vandaag ondenkbaar.’

Carole Verbeeck vertelt dat we aanraking vooral zijn gaan associëren met koppel­gedrag. ‘Fysieke intimiteit is iets exclusiefs geworden. Dat is heel beperkend. Je moet al een partner hebben om het te ervaren.’

Vertel mij wat.

Ann-Sofie Dekeyer

Lepeltje, lepeltje

Ik wil niet langer
een leeg lepeltje zijn
maar ’s avonds
lepeltje, lepeltje
inslapen met jou
en ’s morgens
je warme buik voelen
en dan weten
dat die dag
mij niets
kan gebeuren.

Micheline Baetens – 15.07.2018

Vijftig tinten kater

Zijn kussen zijn ruw,
Zijn lichaam is fel behaard
En hij neemt het niet zo nauw
Met hygiëne en dieet,
Maar hij is lief en zacht.

Vanmorgen nog
Strekte hij zijn poot naar mij uit
En boorden zijn nagels
Zich langzaam in mijn huid…

Micheline Baetens – 28 januari 2015

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *