Puur natuur

Van Goghmuseum haalt David Hockney in huis
Puur natuur

De Standaard – Geert Van der Speeten – 03.03.2019

De natuur verveelt nooit, vindt David Hockney. Met zijn monumentale taferelen van de ontluikende lente infiltreert hij in het Van Goghmuseum. Tussen beide kunstenaars gaapt een kloof van een eeuw, maar wat hen verbindt, is het zichtbare plezier in de natuurbeleving. In de vaste collectie van het Van Goghmuseum in Amsterdam doken eerder al werken op van moderne en hedendaagse kunstenaars. Willem De Kooning, Francis ­Bacon, Peter Doig, Frank Auerbach, Zeng Fanzhi, Pieter Laurens Mol: ze verwijzen in hun werk naar Van Goghs oeuvre vol licht, kleur en zinnelijkheid. Voor nieuwe generaties blijft hij een referentiepunt en inspiratiebron.

Deze keer gaat het museum een stap verder, door voor het eerst een grote presentatie aan een ­levende kunstenaar te wijden. ­David Hockney (81) is te gast met liefst zestig werken. Ze komen niet uit zijn beroemde zwembadperiode uit de jaren 70, die hem eind vorig jaar met een veiling­record bombardeerde tot duurste levende kunstenaar. Wat we zien, zijn vooral monumentale York­shire-landschappen die Hockney vanaf 2002 realiseerde bij zijn ­tijdelijke terugkeer naar Groot-Brittannië. Ze worden getoetst aan negen sleutelwerken van ­Vincent van Gogh.

De eerste zaal is al behoorlijk overdonderend. Met The arrival of spring in Woldgate, uit de collectie van het Centre Pompidou, stap je een sprookjesbos binnen. Het wandvullend werk bestaat uit 32 panelen. Tussen kloeke boomstammen, keurig in lijn, slingert een bospad in vuilroze en groene toetsen. In het omringende ­kreupelhout en groentapijt barst intussen de euforische weelde van de lente los.

Vocabulaire

David Hockney, ‘Woldgate woods’, 2006. Richard Schmidt

In de buurt van Hockneys uitbundige panorama hangen twee kleine schilderijen van Van Gogh: Kreupelhout uit zijn impressionistische periode, en Tuin van de inrichting Saint Paul (Het vallen van de bladeren). Links zijn er ­zeker: in de repetitieve verticale lijnen, in de ruimtelijkheid die ­opgeroepen wordt, in de scherpe beeldafsnijding en de vlakke weergave van de natuur die Van Gogh van Japanse prenten geleerd had. Maar de schilderijen van Van Gogh ogen ook veel somberder en bedachtzamer. In Hockneys landschappen sluipt een aangename, haast losbandige naïviteit binnen. Zoals in May blossom on the Roman road, waar het felle zonlicht grillige slagschaduwen aftekent op de weg. De meidoornen staan er in volle hoogzomer bij als surrealistische fabeldieren in een fel kleurenpalet. Na Van Gogh is ook Matisse intussen de revue gepasseerd.
Vincent van Gogh verlangde ‘naar een land waar het altijd herfst zou wezen’, zoals hij in een van zijn brieven noteerde. Maar evengoed was hij dol op amandelbloesems of een veld met bloeiende irissen. In Arles ontdekte hij de kleurenpracht en de treffende eenvoud van elk seizoen.

Ook David Hockney trok naar buiten om een nieuw vocabulaire te vinden. Daarvoor moest hij Los Angeles achter zich laten en ­terugkeren naar zijn geboortestreek. Hij nestelde zich rond 2000 in Bridlington en wijdde zich aan landschapsschilderkunst in de grote Britse traditie van Constable tot Turner. Een genre waar, zo legt hij uit in een introductiefilmpje in de tentoonstelling, op dat moment flink op neergekeken werd.

David Hockney, ‘Kilham to Langtoft II’, 2005. Richard Schmidt

Naar de traditie van de miniatuurschilders roept Hockney de maanden en de seizoenen op. Hij toont niet de noeste bedrijvigheid op het land – in zijn werken valt geen menselijke aanwezigheid te bespeuren. Wel zoomt hij in op de ontbolsterende lente of de heftigheid van de zomer, die symfonieën van vruchtbaar groen tevoorschijn tovert.
In de pittoreske Yorkshire Wolds, met hun holle wegen en glooiende velden, ontdekte Hockney een paradijselijke, telkens weer veranderende setting. Vaak ging hij buiten schilderen. Het scherpte de observatie aan, de ­intense vorm van kijken die hij verleerd was door vaak met fotografie in de weer te zijn.

In het harde licht van Californië was Hockney ook vergeten hoe indrukwekkend de klassieke cyclus van de seizoenen kon zijn. Licht, ruimte, perspectief: hij zag hoe ze voortdurend in beweging waren. Hockney begon eerst met aquarellen op papier – de tentoonstelling stalt de serie van de midzomer uit. Het zijn lyrische werkjes. Landschappen die men doorgaans voor onspectaculair houdt, vult Hockney met trefzekere, gulle kleuren in. Wat verderop hangt een schilderij dat de zinderende zomerhitte oproept tussen de hooibalen op het veld. Het wordt gelinkt aan De oogst, een panorama in Arles waarbij Van Gogh je het landschap binnentrekt en met zijn vlakke techniek toch een ­grote diepte suggereert.

Vincent van Gogh, ‘De oogst’, 1888. van gogh museum, Amsterdam

Elders zien we Hockney de ­natuur ook in close-up benaderen, met potlood, inkt of houtskool. Als een briljant tekenaar zoomt hij liefdevol in op planten en grassprietjes.

iPadtekeningen

David Hockney gebruikte al vroeg in zijn carrière foto’s en nieuwe beeldtechnieken als hulp- en studiemateriaal. Zijn gretigheid naar nieuwe media en stijlen vertaalde zich in de Yorkshire­periode in experimenten met een tablet. Zijn iPadtekeningen zijn op groot formaat afgedrukt. In een videofilmpje kan je ook volgen met welke frisse vaardigheid ze tot stand komen en welke prachtige effecten Hockney bereikt met zijn speeltje, de app Brushes.

Titanische ambitie

De tentoonstelling mondt uit in perspectivische oefeningen. Het traditionele perspectief, zoals we dat sinds de renaissance kennen, vindt David Hockney verstikkend. Het creëert geen ruimte, het roept een vals realisme op dat niet te rijmen valt met onze kijkervaring. Liever verkiest hij het ‘opengeklapt perspectief’, het kijken in veelvoud.

David Hockney, ‘May blossom on the roman road’, 2009. Richard Schmidt

Het orgelpunt is het recente In the studio, december 2017, een ‘photographic drawing’ die vertrekt van 3D-foto’s. We stappen recht het atelier binnen. Met aan de wanden en op schildersezels: recent werk in afwijkende for­maten. Op een krukje op de voorgrond ligt het opengeslagen XL-boek dat Taschen aan de kunstenaar wijdde. Centraal staat een clownesk mannetje met uilenbril en streepjesvest. Het is David Hockney zelf, te midden van de vrolijke anarchie die hij met verf en penseel heeft aangericht.

De confrontatie Hockney-Van Gogh katapulteert de landschapsschilderkunst de 21ste eeuw in. De schaal is bij Hockney ambitieus en megalomaan, zijn ambitie om de natuur op volle kracht op te roepen titanisch. Maar Hockney komt er op zijn oude dag prachtig mee weg, met dank aan zijn optimisme en niet-aflatende werkvreugde.

Zijn grondhouding voor dit hoofdstuk in zijn oeuvre is uiteindelijk vergelijkbaar met die van Vincent van Gogh: naar buiten trekken, de natuur in. En zichzelf daarbij heruitvinden.

‘Hockney-Van Gogh: the joy of nature’. Tot 26/5 in het Van Goghmuseum in Amsterdam.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *