Portret van een dichter

Mirjam Van Hengel – Een knipperend ogenblik. Portret van Remco Campert

HUMO – 18.09.2018

Die zeldzame keer dat Remco Campert eens solliciteerde – hij was 22 en het was bij de krant Het Vrije Volk – noteerde hij op het formulier: ‘Tegenwoordige functie: dichter. Loopbaan: beter van niet.’

Na een lange loopbaan als dichter is het met Campert helemaal goed gekomen: geen andere schrijver genereert vandaag zoveel belangstelling als hij. Het lijkt wel, schrijft zijn biografe Mirjam van Hengel, alsof er geen andere schrijver van zijn formaat meer bestaat. Van zijn generatie was hij niet de vuurvogel die boven alles uitsteeg, want dat was ook voor Campert zelf collega Lucebert, maar hij was wel ‘het musje dat zwaluw werd’ – één van de zovele fraaie formuleringen van Van Hengel. Dit is haar verklaring waarom Campert, die weinig expliciete moeite doet om te bevallen, zo populair kon worden: Campert, zegt ze, gééft door zichzelf te zijn. En om uit te leggen wat dat dan weer wil zeggen, heeft ze een kleine zeshonderd bladzijden uitgetrokken.

Van Hengel las veel, deed archiefwerk en nam interviews af, maar de ruggengraat van haar boek vond ze in wekelijkse gesprekken met Campert en zijn vrouw Deborah (haar praatgraagte faciliteert zijn zwijgen – mooi opgemerkt door Van Hengel). Aan die huisbezoeken hield ze behalve informatie een intieme toon over. Ze heeft ook kunnen vaststellen dat Campert nogal wat verdrongen heeft (ze schrijft hem een groot vermogen toe te negeren wat hem niet interesseert), en voorts is er in zijn herinneringen nogal wat verwrongen geraakt. Een toch opmerkelijk voorbeeld: Campert heeft vaak beweerd dat hij zijn vader Jan Campert, vermoord door de Duitsers in 1943, na de scheiding met zijn moeder in 1932 (hij was nog geen 3) maar een keer of vier, vijf heeft gezien. Niet dus: hij bracht nog lange perioden met hem door.

Campert heeft voor zijn literaire werk het eigen leven grondig geplunderd, en de grote lijnen ervan zijn de liefhebber dus bekend. Dat is niet erg, Van Hengel heeft het compositorische en stilistische talent om ook het vertrouwde weer te doen glanzen. In grote trekken gaat ze chronologisch te werk: de verlegen jongensjaren, het dichterschap dat ontluikt ‘als een kuiken uit een ei’, de overrompeling door de jazz, enzovoort. De plaats van handeling, en van zijn poëzie, is dikwijls Amsterdam, al is er in de fifties ook een Parijs’ hoofdstukje en woonde hij in de sixties even in Antwerpen – jaren die hij wel eens romantiseerde, maar niet altijd: hij herinnert zich ook ‘die verrotte Vlaamse mentaliteit’. Minder bekend maar belangrijk is nog het Noord-Franse Iviers, waar Remco en Deborah Campert meer dan dertig jaar lang in een voormalige notariswoning de zomer doorbrachten, ook in de jaren dat er een gat zat in hun relatie.

Campert en de vrouwen is een tijdrovend onderwerp voor de biografe, want hij had vier echtgenoten, alle vier bijzondere vrouwen: Freddy Rutgers, een mooie muze die de verbeelding van nog andere Vijftigers (Kouwenaar, Elburg) op hol zou brengen, Fritzi ten Harmsen van der Beek, de vrouwelijke vuurvogel van de Nederlandse poëzie (nieuw is de informatie dat Campert de avond vóór hun huwelijk een deel van haar gebit eruit klopte), hippiekoningin Lucia van de Berg, de moeder van zijn twee dochters, en ten slotte Deborah Wolf, een Amerikaanse zeldzaamheid in Amsterdam. En Van Hengel voegt er een ‘grote liefde’ aan toe, in de jaren 80, voor een 32 jaar jongere vrouw. Voor wie Campert helemaal als een vrouwengek wil wegzetten, is er van zijn kant ook een relativerende opmerking over seks: ‘Een stuk chocola is ook heel lekker.’
Zijn kinderen en stiefkinderen illustreren met pittige citaten zijn gemankeerde vaderschap, ook door hem vandaag betreurd.

Camperts belangrijkste werken krijgen een elegante presentatie. De nadruk ligt op de portrettering van de schrijver met een lichte en een sombere kant. In hetzelfde tijdsgewricht als zijn roman ‘Het leven is vurrukkulluk’ schreef hij de regel ‘Het leven is verdrietig onvolledig’ – een fraaie herformulering van ‘het menselijk tekort’. Campert had het verlangen te verdwijnen, en dat kon hij in zijn geschriften en in de drank. Hij leefde als een voortvluchtige, is zijn eigen samenvatting: hoe mededeelzaam hij ook leek in zijn columns, hij had altijd een voet op een voor anderen onbetreedbaar terrein staan. Een stukje van dat terrein geeft hij prijs in zijn poëzie, waaruit Van Hengel rijkelijk citeert.

https://www.debezigebij.nl/boeken/een-knipperend-ogenblik/

In het recente Campert-nummer van het tijdschrift Revisor vertelt Mirjam van Hengel hoe ze het voltooide manuscript aan Campert overhandigt. ‘Ik heb natuurlijk maar iets gedaan,’ stamelt ze. Waarop hij opgeruimd zegt: ‘Ik doe toch ook maar wat.’ Laat die twee maar tegen elkaar op liegen, het levert de mooiste dingen op.

Iemand stelt de vraag
2

Verzet begint niet met grote woorden
maar met kleine daden

zoals storm met zacht geritsel in de tuin
of de kat die de kolder in z´n kop krijgt

zoals brede rivieren
met een kleine bron
verscholen in het woud

zoals een vuurzee
met dezelfde lucifer
die de sigaret aansteekt

zoals liefde met een blik
een aanraking iets dat je opvalt in een stem

jezelf een vraag stellen
daarmee begint verzet

en dan die vraag aan een ander stellen.

Remco Campert

Dit is mijn lievelingsgedicht van Remco Campert, en één van mijn katten heb ik naar hem genoemd. Ik hou van zijn poëzie en van zijn directe en relativerende taal.

 

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *