Het geluk van de prutser.

Dit is een artikel dat iedereen zou moeten lezen en toepassen in zijn of haar leven.
Ik heb het toegepast en pas het nog altijd toe. Zo om de tien jaar verander ik mijn hobby’s – zoals dat soort dingen verkeerdelijk genoemd worden – en telkens gaat er een hele nieuwe wereld aan ontdekkingen en vaardigheden voor mij open. Ik kan van alles en nog wat, improviseer en pruts en het is nooit helemaal af of perfect, maar het geeft meer voldoening dan alles wat volmaakt en efficiënt is.
Ik kan het iedereen van harte aanbevelen!

KLEINE LUXE – Ik doe het liever zelf
Het geluk van de prutser

Natuurlijk kun je alle werk door professionals uit handen laten nemen: die kunnen dat beter, die doen dat sneller. Maar waarom zou je dat eigenlijk willen? De vrijheid om zomaar wat aan te modderen is misschien wel de grootste luxe van deze tijd. Vier redenen om je plan te trekken.

Ik sta gebogen over een kom met honderd lemon drop-pepertjes. Ik heb ze in januari gezaaid, ze daarna de beste plek op het terras gegeven en nu hak ik ze in stukken en meng ik ze met zout, zodat ze kunnen fermenteren. Na een maand of drie zal ik ze zeven en op smaak brengen met azijn. Ik zal dan zowat een jaar hebben gewerkt aan een flesje gele tabascosaus.

Ja, ik weet dat je tabasco kunt kopen. Ik kan zo’n flesje zelfs aan huis laten leveren, of ik kan meteen een maaltijdbox met een receptenboekje bestellen. Misschien kan ik er een bloemenabonnement bij nemen. Het zou er fantastisch uitzien, beter alleszins dan de knoeiboel hier, nu er pepertjes tegen de muren kleven. Maar dat is het punt niet.
Ik doe dit omdat ik het nodig heb. Na een dag op een kantoorstoel wil ik kunnen prutsen. Wat woelen in de grond, wat plukken en knutselen. Zelf mezenbollen maken, zelf nestkastjes in elkaar steken. Het maakt me niet uit dat het kneuterig is, morsig en tijdrovend, en dat je dat allemaal aan professionals kunt uitbesteden. Nee. Ik ben een kleuter: ik wil het zelf doen. Geen Bloomon en geen HelloFresh aan mijn deur. Ik wil geen systeem dat voor mij beslist hoeveel bloemen er in mijn boeket gaan en hoeveel pijnboompitten in de pesto. Ik wil zelfs geen schilder en geen poetsvrouw, geen tuinman en geen personeel om de hond uit te laten. Omdat ik me vrijer voel als ik dat allemaal zelf doe. Het is tegengif voor de stress, het perfectionisme en het gepieker daarbuiten. Het is voor mij pure luxe, om vier redenen.

1. De speeltuin is van iedereen.

‘Het was nooit de bedoeling dat we maar één job zouden hebben. We zijn geen radertjes van een machine. Wij zijn door de natuur voorbestemd om diverse dingen te doen, om meerdere vaardigheden te ontwikkelen.’ Dat schrijft John Seymour in The self-sufficient life and how to live it, dat al sinds 1976 geregeld in herdruk gaat. Seymour was een pionier van het zelfvoorzienende leven en hij leert je hoe je het land bewerkt, bier brouwt, schapen scheert en desgewenst een waterrad bouwt, zodat je in je eigen onderhoud kunt voorzien. Zijn boek krijgt in mijn kast gezelschap van, onder meer, Overleven op je eigen km2 van Dick & James Strawbridge (vader en zoon maken alles zelf), How-to-wisdom from the Elliott homestead van Shaye Elliott (jong gezin leert koeien melken en bijen houden) en, mijn favoriet, Animal, vegetable, miracle van Barbara Kingsolver (schrijfster gaat zelfvoorzienend leven).

Ik ben verslaafd aan dat soort boeken. Niet omdat ik hoop op een dag wol van eigen schaap te kleuren met sap van zelfgekweekte bieten, maar omdat ze allemaal dezelfde boodschap hebben: je mag alles proberen, ook als het misschien nergens op zal lijken. Je mag op zaterdag een klomp deeg kneden, in het volle besef dat daar nooit een perfect zuurdesembrood van zal komen. Je mag een muur verven waarop je later elke bocht en elke koffiepauze kunt aflezen. Je mag een konijnenhok in elkaar timmeren en zien hoe de konijnen binnen het uur ontsnappen. Been there, done that. En nee, het was nooit erg.

We hebben ons laten vertellen dat we een paar van de leukste dingen in het leven (muziek maken, schilderen, timmeren, verhalen bedenken, tuinieren en zelfs koken) moeten overlaten aan anderen, die daar de juiste expertise voor hebben. En het is onzin: we hebben onszelf uit de speeltuin laten zetten, uit pure angst om de mist in te gaan. Dit weekend nog sprak ik met een twintiger die bij zijn verbouwing zelf een muurtje had gemetseld. Het stond iets te ver over zijn perceel en hij moest het weer afbreken, maar hij weigerde dat als tijdverlies te zien. ‘Och ja’, zei hij. ‘Het was mijn eerste muurtje, ik weet nu hoe het moet.’ Ik denk dat hij zijn ervaring met het muurtje als een soort luxe zag.

2. Tijdverlies is misschien niet het echte probleem.

Op een dag vertelde een oudere vrouw John Seymour over alle taken die ze als kind samen met haar moeder deed: wassen, naar de markt gaan, eten maken. ‘Dat klinkt als een heleboel werk’, zei hij. Waarop ze de schouders ophaalde. ‘Niemand vertelde ons dat’, zei ze. ‘Wat?’ ‘Dat er een probleem zou zijn met werken.’

Ik moest eraan denken toen ik de resultaten zag van een onderzoek van de University of British Columbia en de Harvard Business School. Ze hadden bij zesduizend volwassenen onderzocht welke impact het had als ze huishoudelijke taken uitbesteedden, zoals het gazon maaien en boodschappen doen. Het resultaat was weinig verrassend. Mensen leven constant onder tijdsdruk en wie meer onaangename taken uitbesteedt, voelt zich meer tevreden. Het advies van de onderzoekers was dan ook: koop meer tijd.

Het is stilaan een mantra geworden: we moeten tijd maken. We stellen niet de tijdsdruk in vraag, of de stress op het werk, we stemmen er gewoon onze vrije momenten op af. Vrije tijd dient om te genezen van het werk en dus moeten we zo veel mogelijk aan anderen overlaten. Comfortdiensten pakken het liefst uit met slogans als: ‘Makkelijk en snel!’ ‘Weer een zorg minder!’ ‘Na een lange dag werken is het laatste waar je zin in hebt door de supermarkt struinen, op zoek naar de juiste ingrediënten voor het avondeten’, zo klinkt dat op de website van Marley Spoon, leverancier van maaltijdboxen. ‘Laat staan met schreeuwende kinderen door de winkel dwalen. Bespaar jezelf dat ritje boodschappen doen, laat ons het denkwerk voor je doen en krijg alle benodigde ingrediënten plus het recept bij je thuis bezorgd.’

Het is slimme copywriting, maar wat een horrorbeeld van ons leven. De dagen zijn zo lang dat er aan het eind echt niks meer bij kan. De kinderen staan op de rand van een zenuwinzinking. Die roepen maar en roepen maar. En dus moeten we alles nog efficiënter regelen. Straks hangen er thuis spreadsheets en big rocks aan de muur. Nochtans zijn de beste dingen in het leven vaak de traagste en hebben we daar misschien wel meer dan ooit nood aan: kijken hoe iets groeit, uitzoeken hoe het werkt, een kastje opschuren en aan niks anders denken en ja, met twee kinderen aan de hand ingrediënten uitzoeken. Wat is er met ons gebeurd dat we dat soort momenten een overbodige luxe vinden? ‘Zeggen dat je ergens tijd mee bespaart, lijkt altijd de grootste verdienste voor een uitvinding,’ schreef Seymour, ‘maar het lijkt nooit meer in ons op te komen dat je ergens plezier uit kunt halen.’

3. We zijn meer dan een hoofd in propere kleren.

Een West-Vlaamse boerin die weleens klassen uit de lagere school op bezoek krijgt, vertelde me hoe haar man aardappelen aan het poten was, toen een jongetje verbaasd uitriep: ‘Maar waarom is uw man die aardappelen aan het verstoppen? En moeten jullie ze dan later weer gaan zoeken?’ Barbara Kingsolver beschrijft een gelijkaardig verhaal in Animal, vegetable, miracle. Op een dag was haar man wortelen aan het oogsten, terwijl een jongen uit de buurt stond toe te kijken. ‘Wow, hoe heb je dié ooit in de grond gekregen?’ vroeg hij.

Bij alles wat wij niet meer leren en alles wat we nooit meer doen, gaat een stuk kennis verloren. Zo vergeten we stilaan hoe voedsel groeit en hoe landbouw werkt, maar ook hoe simpele klussen gedaan worden. De website Airtasker, waar je alle denkbare taken kunt uitbesteden, stelde onlangs in een rondvraag vast dat de meeste 18-tot-24-jarigen geen idee hebben hoe ze moeten beginnen aan doodgewone dingen: 84 procent kan geen lamp vervangen, 82 procent weet niet hoe ze de auto moeten wassen, 75 procent ziet niet hoe je een diepvriezer kunt ontdooien, 65 procent weet niet hoe je aan een bechamelsaus begint. Ze zouden dat ook allemaal graag uitbesteden, want ze hebben werk te doen. ‘Millennials hebben de toekomst opnieuw uitgevonden,’ zo klonk het, ‘en terwijl oudere generaties tevreden waren met de traditionele routine van werk, huis, huwelijk, kinderen, heeft de jongere generatie andere plannen.’

Het is niet erg. Laat ze de toekomst maar uitvinden, en daarbij: bechamelsaus is zo overroepen. Maar we dreigen onszelf stilaan wél te reduceren tot wandelende hoofden, in nette kantoorkleren, altijd met de vingers op een klavier. Het snijdt ons niet alleen af van kennis, maar vooral ook van zintuigelijke ervaringen. De geur van een roux, om maar iets te zeggen, de smaak van vers basilicum in de pesto, het gevoel als er een kip tegen je been schuurt, desnoods het geluid van een dweil die in een emmer pletst of van een peertje dat wordt vastgeschroefd. Als burn-outs epidemische vormen aannemen, dan misschien toch ook daarom: wij laten ons lichaam hooguit nog aan bod komen in afgebakende uurtjes op yoga, of in de fitness, terwijl wij verder gewoon voortsnellende hersenen zijn.

4. Overvloed is het begin van alle vriendschap.

Als ik de moestuin in loop, een kleine zeventig vierkante meter geluk, dan weet ik nooit vooraf of er veel of weinig zal zijn. Soms is de sla plots doorgeschoten, of heeft een woelrat haar tanden gezet in de biet die ik wilde oogsten. Soms ontdek ik een groepje weidechampignons op het gras. Misschien staan er bloemen die mee naar binnen kunnen. Misschien is er na het oogsten nog tijd om het huis op te ruimen. Waarschijnlijk niet. Dat is de ultieme luxe van de prutser: dat je ‘foert’ en ‘misschien’ aan je woordenboek hebt toegevoegd.

Ik hou van die onvoorspelbaarheid en vooral van de overvloed op sommige dagen. Maaltijdboxen garanderen ons dat we zeker geen overschotten zullen hebben. Dat alles exact berekend is. Maar ik ben net dol op overschotten. Soms staat hier een potje honing bij de deur die de imker uit de buurt op overschot had. Soms komt de cake van de buren onze kant uit: hun dochter heeft een bakkerij, hoeveel geluk kun je eigenlijk hebben? Soms leuren we zelf met courgettes, pepertjes en druiven. In het dorp is een Facebookgroep waarop mensen dingen posten als: ‘De peren zijn rijp’, of ‘Kom maar kersen plukken!’ En vanmorgen hing er een zak aan de brievenbus, met een leeg eierdoosje en een schattig kaartje. ‘Nogmaals dank voor de lekkere eieren. Postbode Tilly.’ Je geeft iets en vroeg of laat komt er weer iets anders je kant op: dat idee. Je ontdekt dan iets waar je moeilijk de vinger op kunt leggen, maar ik denk dat het verbondenheid is.

Toen Seymour overleed, in 2004, noemde de krant The Guardian hem een ‘eenmansrebellenbeweging tegen het modernisme.’ Dat klopt niet helemaal. Seymour was nergens tegen, hij wilde mensen vooral laten zien hoe ze een stukje van hun leven konden terug claimen – hoe onvolmaakt dat misschien ook was. Prutsers mochten van Seymour altijd meespelen, omdat het ook echt contact mogelijk maakte. ‘In het echte leven en in echte menselijke contacten zoeken we geen plastic perfectie’, schreef hij. ‘Integendeel, het gaat om eerlijkheid en toewijding.’

Door Kaat Schaubroeck
De Standaard – 07.10.2018

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *