De onkruidtrein van de NMBS

‘Giftrein’ blijft rijden wegens gebrek aan alternatief

Infrabel vraagt Vlaanderen toestemming om ook de komende jaren met pesticiden de sporen onkruidvrij te mogen houden.

De Standaard – 31.10.2019

Spoorbeheerder Infrabel moet al enkele jaren spitsroeden lopen, telkens als het gaat over de ‘onkruidtrein’, door tegenstanders ook wel ‘giftrein’ genoemd, vanwege het gebruik van onder meer de controversiële onkruidverdelger Roundup. Met die hoogtechnologische trein houdt Infrabel de sporen en beddingen onkruidvrij.

In principe mogen overheden in Vlaanderen allang geen pesticiden meer gebruiken. Maar Infrabel kreeg in 2015 van toenmalig Vlaams milieuminister Joke Schauvliege (CD&V) een uitzondering, voor de laatste keer, voegde ze er later aan toe.

Toch vraagt Infrabel bij de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) nu een nieuwe toelating, ‘wat betreft het gebruik van pesticiden voor het onkruidvrij maken van de sporen en beddingen, en dat gelet op de veiligheidsrisico’s’, zegt woordvoerder Thomas Baeken.

Infrabel had in 2015 ook een afwijking gekregen voor het onkruidvrij maken van terreinen waarop belangrijke technische installaties staan. ‘Maar daar zullen we vanaf eind volgend jaar wél met milieuvriendelijke technieken het onkruid bestrijden.’

De spoorbeheerder beklemtoont dat hij constant uitkijkt naar meer milieuvriendelijke manieren om de sporen onkruidvrij te houden. ‘Maar die technieken – gaande van bosmaaiers tot zelfs het met de hand uittrekken van onkruid – zijn vandaag niet efficiënt genoeg om het hele spoornetwerk onkruidvrij mee te houden. De onkruidtrein kan bovendien tussen het reguliere treinverkeer worden ingezet. Bij andere methoden dreigt het gewone spoorverkeer hinder te ondervinden.’

Of Vlaanderen opnieuw een uitzondering toestaat, moet nog blijken.

Vlaams minister van Omgeving Zuhal Demir (N-VA) moet de knoop doorhakken.

——————————————————————————————————————–

Vandaag in de Vosdelle

Toeval of niet, maar vandaag is een onderaannemer van Infrabel het terrein komen maaien, dat achter mijn huis en tuin ligt.

Gif is er niet aan de pas gekomen, enkel bosmaaiers, en de heren hebben er hun werk van gemaakt. Het is nog nooit zo proper en onkruidvrij geweest rond mijn woning!

Wel spijtig dat dit niet eerder op het jaar is gebeurd, toen de distels in zaad stonden, want die overwoekeren elk jaar meer en meer de andere flora. Maar van de NMBS moet men nooit het onderste van de kan verwachten, en altijd tevreden zijn met wat je krijgt. Als men al iets krijgt…

De onmogelijkheid van katten

De onmogelijkheid van katten



Tweewekelijks huivert schrijfster Evelien De Vlieger over de huis-tuin-en-keukendieren in haar directe omgeving.

De Standaard – 27.10.2019

De mens kreeg in Genesis de taak om al het gedierte aan zijn macht te onderwerpen. Dat lijkt aardig gelukt, met één pijnlijke uitzondering die de hele mensheid te kijk zet: katten. Onze buurt stikt ervan, in de tuin paraderen de ruigste exemplaren, een rosse met afgehakte staart, een spierwitte die je spookachtig aanstaart, een uitdijende kater als een zwart gat waaraan niets eetbaars kan ontsnappen. Weinig aaibaars komt voorbij.

Dat aaien heb ik niet in de genen steken. Vroeger dacht ik dat elke kat erop uit was mijn vel open te klauwen, ik, hulpeloos vogeljong. In Jonathan Franzens Vrijheid smulde ik van de passages waarin het hoofdpersonage tekeergaat over katten, ‘de sociopaten van de dierenwereld’. We noemen ze huisdieren, maar het blijven solitaire jagers met een zware ecologische voetafdruk (vooral door het vlees in kattenvoer). En je mag niet stilstaan bij wat ze allemaal aan schurftigs huisvesten in hun vacht.

Toch lopen er ook in ons huis twee katten: een speelse tijger en een elegante zwart-witte. Die laatste is een kat-kat die buiten alle gezag staat. Behalve als haar etensbak te lang leeg blijft, of als ze jeuk heeft op een plek waar ze zelf niet bij kan, dan komt ze kopjes geven. Dat ze dan feromonen over je been uitwrijft om te bevestigen dat jij voorlopig in je eigen huis mag blijven wonen, wil je niet weten. Ach, denk je. Kom dan, poesjelief.

Van zodra je katten in huis neemt, gebeurt er iets onmogelijks. Je onderwerpt je vrijwillig aan een roofdier dat vogels uit de lucht maait. Het kan niet, en toch is het zo: je bent in de ban van, je houdt van, je bent gek op een volstrekt onverschillig geheel van 250 botten, dertig tanden en oren die een draai van 180 graden kunnen maken. En het compleet gestoorde is: je sluit je daarmee aan in een lange rij voorgangers – restanten van de oudste huiskat dateren van 9.500 jaar geleden. Na een trouwe dienst als muizenvangers, moeten ze nu veeleer onze eenzaamheid opheffen. Franzen vergelijkt de kattenidolatrie met hoe ongelukkige landjes hun militairen adoreren. We klampen ons met z’n allen vast aan een killer en vangen er likes mee op Instagram.

En toch. Mijn huis is niet mijn huis, mijn kinderen zijn niet mijn kinderen. Maar de aanwezigheid van de katten maakt dat mijn huis toch meer als mijn huis, en mijn kinderen meer als mijn kinderen aanvoelen. Het is vast niet hun bedoeling, maar katten verbinden. Ze naaien je, maar ze naaien je ook aan de grond. Als we met z’n allen buiten zitten, komen ze hun pluizige buiken showen. Ze laten elk haartje afzonderlijk knipogen naar ons, hun aanbidders. Omdat ze altijd lijken te glimlachen – pure fysionomie – blijven wij naar hen kijken; waar elders wordt er zo met bemoedigende lachjes gestrooid? ‘Wat een schoonheden zijn het tegenover die affreuze buurtkatten’, zeggen we. We voelen het gelukshormoon stromen als we aan elkaars voeten liggen, zij aan de onze maar vooral wij aan de hunne. We blijven praten, maar in feite gaan we naast hen in het gras liggen, murw van vertedering. Intussen gaan zij binnen de gordijnen onder plassen, maar dat zien we niet, we rollen op onze rug en strekken ons uit naar de zon.

Evelien De Vlieger

Liefhebben

Een man
mag mij liefhebben
zoals mijn katten
van mij houden.

Met volle overgave
maar niet bezitterig
aanhankelijk
maar niet afhankelijk

We blijven
eigen keuzes maken
en zelfgekozen paden
bewandelen.

We zorgen vooral
goed voor onszelf
en vrijen
blijft vrij blijvend.

Katten
hebben mij lief
zoals een man
mij mag liefhebben.

Micheline Baetens – 27.10.2019

Huidhonger

Touché

Tastzin is het eerste zintuig dat we ontwikkelen en de huid is ons grootste orgaan, en toch raken we elkaar in het Westen nog amper aan. Experiment: een maand lang alle aanrakingen turven en er tegelijk proberen beter in te worden.

De Standaard – Ann-Sofie Dekeyer – 27.10.2019

Ik heb behoefte aan lijfelijk contact. Huidhonger, heet het. Als er een woord voor bestaat, moeten nog meer mensen ermee te kampen hebben. Toch voel ik me te beroerd om mijn nood uit te spreken. Ik heb al dagenlang geen mens meer aangeraakt. Maar ik kan toch niet op straat gaan staan met een bordje: Pak mij eens vast, a.u.b.? Dat zou pas treurnis zijn. Ook tegenover mijn vrienden ben ik te stoer (of wellicht te beschroomd) om hun hand of schouder te vragen. Ik wil niet zielig overkomen.

Dus rijd ik naar een bevriend koppel dat 75 kilometer verder woont voor een knuffel. Van hen weet ik dat ik het nooit hoef te vragen. Het zit in hun wel­komst­pakket. Hij doet de deur open. ­Onze armen gaan open. Eerst een kus op de wang en dan borst tegen boezem, hoofden naast elkaar. Een innige omhelzing. Zij volgt, even innig. Ik neem haar lichaam als houvast. Haar streling als troost.

Zij zal mij tijdens mijn bezoek nog enkele keren aanraken. Een knuffel. Een hand op mijn rug. En ik zal mijn emoties terugvinden. Huilen en lachen. En de twee tegelijk. Ik praat veel opener bij fysiek contact, als ­iemand mijn omwalling weg aait.

Toen mijn ex nog niet mijn ex was, kon ze me altijd meteen kalmeren. Ik hoefde mijn hoofd maar tegen haar borsten te leggen. De zachtheid en warmte van haar huid, haar kloppende hart tegen mijn wang brachten geborgenheid. Een waan van veiligheid waarin ik me graag wentelde. Sinds ­onze relatie spaak is gelopen, moet ik op zoek naar nieuwe lichamelijke gewoontes.

De aanwezigheid van mensen om me heen is niet iets wat ik enkel wil zien en ­horen. Ik wil het ook voelen. Niet dat ik een plakkerig, klef type ben. Ik zou mezelf eerder als gereserveerd omschrijven – in prille kennismakingen. Maar ik kan niet om mijn nood aan affectie heen. Alleen: waar haal je die als single?

Een maand lang houd ik een logboek bij van de aanrakingen die ik krijg.

Knuffel voor tv

Ik wil mijn vader bedanken. Ik probeer hem te knuffelen. Hij blijft star voor de tv staan, houdt zijn handen in zijn zakken. Onbeholpen blijven we even samen kijken naar de wielrenners in de regen. We zijn dit niet (meer) gewoon.

Dit is de man die urenlang met mij als kind in zijn armen rondjes rond de tafel liep wanneer ik huilde, die ontelbare keren zacht met zijn duim over mijn neus gleed omdat ik daar rustig van werd, die me instopte en met zijn wrijvende vingers boven mijn ogen het zandmannetje imiteerde.

Waar ik vandaan kom, word je als klein kind geaaid, geknuffeld, lieflijk in de armen genomen. Maar vanaf een jaar of acht – de grens is arbitrair en flou – slaat het ongemak toe. Weten ze ineens niet meer hoe ­fysieke affectie te tonen aan grotere kinderen, tieners, laat staan volwassenen (die niet hun partner zijn). Plots zijn aanrakingen verdacht. Of enkel gepast bij dramatische gebeurtenissen. Zie je volwassenen knuffelen, kun je ervan op aan dat er een dode is ­gevallen.

Latex

Ze reikt haar hand, maar maakt geen oogcontact. We schudden kort maar gedecideerd aan elkaars arm. Ze stelt wat vragen en gebiedt me mijn kleren uit te trekken. Ik spreid mijn benen op haar bevel. Zij heeft intussen een soort mijnwerkerslamp op haar hoofd gezet. Een fractie van een seconde strijkt haar linkerhand tegen mijn rechterdij. Ik voel haar huid niet, ze heeft blauwe latex handschoenen aangetrokken. Ze is erop getraind dit met zo min mogelijk aanrakingen te doen. Ik word vanbinnen aangeraakt door een voorwerp. De dokter veegt met een borsteltje wat cellen van mijn baarmoederhals weg. Cervix, zegt ze. Afstandelijker kan een intieme aanraking niet zijn.

Deze aanraking is betaald door de Vlaamse overheid, in het kader van het Bevolkingsonderzoek Baarmoederhalskanker.

Date

Ik ga voor het eerst iets drinken met een date. We zitten naast elkaar, haar arm raakt mijn arm. Ik vraag me af of ze het bewust deed. Wanneer ze nog een drankje gaat bestellen, legt ze even haar hand op mijn onderrug. Ik weet dat het goed zit.

We breien er een diner aan. Wanneer we op straat lopen, raken onze handen ­elkaar eventjes. Niet bedoeld, maar we trekken niet weg. Aan tafel kijken we elkaar lang in de ogen. Ze streelt met haar vinger over mijn neus. Later op de avond zoenen we. Lippen. Een gretige haal van haar tong. Ze drukt haar hand op mijn keel wanneer ze me nog eens zoent. Mijn hoofd vindt het geil, maar ik voel het niet in mijn kruis. Ik blijf slapen, in de logeerkamer. De volgende ochtend sta ik behaloos op haar dakterras. Er staat een briesje. Onverwachts knijpt ze in mijn tepels. Veeleer plagend, dan erotisch.

We zoenen, maar onze lippen blijven gesloten. Ik weet dat het niet goed zit. Ik zoen haar nog eens in de hoop iets te voelen. Het komt niet. Een wederzijds gebrek aan aantrekking. Het is pijnlijk iemand te kussen en te voelen dat je elkaar niet echt wilt. Later die dag hoor ik op de radio dat monniks­gieren elkaar graag moeten zien om te kunnen copuleren.

Ik val die avond – zoals zoveel avonden – in slaap met mijn linkerhand op mijn rechterschouder, mijn rechterhand aan mijn hals. Alsof ik mezelf omhels.

Misverstand

Ik kus mijn zus wanneer ik haar zie. We doen dat zelden, en zij zal het nooit initiëren. Ik weet niet of ze zich er wel comfor­tabel bij voelt, maar ik vind het belangrijk om mijn nabijheid uit te drukken. Diezelfde dag omhels ik mijn moeder, daar zijn we enkele jaren geleden mee begonnen, toen ik steeds minder naar het ouderlijke huis kwam. Het helpt om elkaar aan te halen.

In de dagen die volgen, klopt een vriend op mijn schouder. En deel ik aan kennissen weinig betekenende kussen uit. Kussen die geen kussen zijn. Getuite lippen in de lucht, alleen de wangen raken elkaar even.

Ik logeer bij een vriend en zijn vrouw. In het begin van onze vriendschap kuste ik hem en haar ter begroeting. Ergens onderweg zijn we ermee opgehouden. Ik ga ervan uit dat zij niet graag door mij aangeraakt worden. Misschien denken zij hetzelfde van mij. Om misverstanden te voorkomen, zoeken we geen fysieke toenadering meer. (Al kan dat ook een misverstand zijn.)

Wanneer ik wakker word, likt een grote tong mijn gezicht af. Het is een niet te vermijden aanraking. Wel gezellig. De hond springt op me. Zijn poot in mijn gezicht doet wat pijn, maar dat deert me niet. Er is een levend wezen dat me enthousiast aanraakt zonder dat het gecompliceerd is. Als hij er genoeg van heeft, keert hij me de kont toe. Duidelijk.

Een collega (en vriendin) komt me een kus op mijn hoofd geven. Een opmerkelijke gebeurtenis, op de werkvloer word ik haast nooit aangeraakt. Ik glimlach, terwijl ik me afvraag of mijn haar niet vet is. Het is een lief gebaar, al voelt het geforceerd. Zelf wil ik haar buiten de redactie weleens vast­pakken, maar ik durf niet. Ze straalt iets ongenaakbaars uit. Al weet ik dat ze dat niet is.

Tinder

Ik lees over psycholoog Harry Harlow, die babyaapjes opsloot in een kooi met twee ‘surrogaatmoeders’. De ene vervaardigd uit metaaldraad, de andere uit zachte doek. De metalen moeder had een fles melk, de andere niet. Toch hingen de aapjes aan de moeder uit badstof wanneer ze angstig ­waren. Zelfs als ze daardoor uitdroogden en stierven van de honger.

In het Roemenië van Nicolae Ceausescu groeiden duizenden kinderen op in weeshuizen waar onvoldoende personeel was om hen affectie te geven, bovendien werden aanrakingen afgeraden om geen ziekte­kiemen over te dragen. De gevolgen waren legio: op intellectueel, emotioneel, sociaal en fysiek vlak vertoonden de kinderen grote achterstand.

Er zijn weinig redenen om aan te nemen dat volwassenen minder behoefte hebben aan lijfelijk contact dan kinderen. ‘De behoefte is ingeschreven in onze biologie. Toch daalt in westerse landen het aantal aanrakingen naarmate men ouder wordt’, vertelt Mandy Tjew-A-Sin, die aan de Vrije Universiteit Amsterdam haar doctoraats­onderzoek naar aanraking afrondt.

Niet alleen is tast het eerste zintuig dat we ontwikkelen als foetus, onze huid is ook ons grootste orgaan. ‘En wanneer die huid op zachte, strelende manier wordt aangeraakt, worden allerlei hersengebieden geactiveerd en komt oxytocine vrij. Daardoor ­dalen onze hartslag en bloeddruk. Het verzacht zelfs pijn. Bij de juiste omhelzing daalt ons cortisolniveau, waardoor we ons minder gespannen voelen. Zo biedt knuffelen een buffer tegen stress en verhoogt het onze weerbaarheid tijdens onaangename gebeurtenissen. De voorwaarde is wel dat de aanraking veilig voelt en van een persoon komt die je vertrouwt. Context is alles.’

Er gaan verschillende dagen voorbij zonder menselijke aanraking. Ik wrijf over gezichten op het scherm van mijn telefoon. Honderden passeren er onder mijn naar links swipende vinger. Geen liefkozende aai.

Er zijn dagen dat ik zoveel behoefte heb om iemand te voelen dat ik mijn normen neig te verlagen.

En er is een dag dat ik denk: ik zou iedereen kussen die mij nu wil kussen. Alleen maar om te voelen dat ik besta. Als een ­ander levend wezen me aanraakt, en ik voel dat, dan leef ik ook. Niemand bestaat die niet iemand anders aanraakt. Ik voel een enorme holte in mijn lijf, een zware, zwarte leegte.

Wanneer ik die avond buitenkom, herzie ik mijn mening snel. Ik wil heus niet door eender wie aangeraakt worden. Ik ga naar het theater, vlij me in het pluche. Links van me zit een man die in de donkere zaal zijn arm tegen die van mij legt op de te smalle stoelleuning. Hij laat zijn knieën wijd open­vallen, tegen mijn been. Ik erger me aan zijn aanrakingen. Ik weet niet of hij het intentioneel doet. En zo ja, wat zijn bedoeling dan wel is. Mij wegduwen of aanhalen?

Soms is aanraken intimiderend. Soms is aangeraakt worden intimiderend.

Knuffelworkshop

In mijn zoektocht ga ik een experiment aan. Ik schrijf me in voor een knuffelworkshop. Met een kleine twintig andere mensen kom ik in een woonkamer op een vloer vol dekens terecht. Geen van hen heb ik ooit eerder gezien. We ondertekenen de spel­regels, onder meer: ‘Kleding blijft de hele tijd aan. Niet zoenen, geen handen onder kleding, geen gerichte genitale aanrakingen. Je bent nooit verplicht om iemand te knuffelen. Je vraagt altijd toestemming voor je iemand aanraakt.’

Piero Flor begeleidt en bouwt de oefeningen gestaag op. Hij vraagt wat we verwachten van de avond. Een man antwoordt dat hij verbinding wil maken met onbekenden. Ik denk dat ik hier vooral ben om verbinding te maken met mezelf.

Speciaal aan deze sessie is dat ze grotendeels geblinddoekt gebeurt. In de eerste een-op-eenoefening vraagt een man me waar en hoe ik door hem aangeraakt wil worden. Ik vind het een moeilijke vraag. En tegelijk vind ik het vreemd dat niemand mij die vraag ooit eerder gesteld heeft (buiten een seksuele context).

Ik eindig met mijn hoofd in de schoot van een vrouw. Ik streel een andere vrouw op haar vraag (‘Stevig maar traag, alstublieft’) over haar rug. Iemand neemt mijn hand vast met zijn beide voeten. Een man vraagt me hoe ik hem wil aanraken voor mijn eigen plezier of genot. Ik kroel drie minuten lang in zijn baard en betast zijn gezicht. Een grote man vraagt of ik hem een knuffel wil geven, ik aan de buitenkant, hij aan de binnenkant (‘Ik ben bij mijn vriendin altijd degene die beschermt, nooit degene die beschermd wordt’). Ik sla mijn armen om hem heen. Het is zeker niet onaangenaam.

Het fijne aan deze avond is dat je voelt dat een ander je met veel aandacht benadert. De aanrakingen zijn attent, zorgvuldig, misschien wel zorgend. Niets gebeurt onachtzaam of respectloos. Toch is het voor mij niet zo bevredigend. (Voor anderen blijkbaar wel, er zijn een paar habitués.) Ik merk dat ik een knuffel van een onbekende die voor deze sessie ook 25 euro heeft betaald, minder betekenisvol vind dan een aanraking van iemand die dicht bij me staat. Ik slaag er ook niet in helemaal te ontspannen.

Vreemd genoeg lukt me dat nog het best aan het eind van de sessie. Er ontstaat een menselijke vleeshoop in het midden van de kamer. Op de tast zoeken we naar een ander. Ik heb geen idee meer wie me waar aanraakt, met hoeveel ze zijn en wie ik zelf aanraak. Het doet er even ook niet toe, alles is warm en zacht.

Na 2,5 uur intimiteit met vreemden sta ik weer buiten. Alleen. En dat is even goed zo. Ik ga slapen. Het bed is koud.

Begrafenis

De moeder van een vriend is gestorven. De begrafenisondernemer maant me aan voor de dienst de familie te groeten. Ik neem mijn vriend stevig vast. We zuchten in elkaars oor. Zijn zus geef ik één kus. Zij had er meer van verwacht. Twee of drie. Een onhandig moment.

Tijdens de koffietafel wordt een drie­jarige doorgegeven onder volwassenen. Iedereen wil het jongetje aanraken, als was het een speelgoedknuffel. Ze trekken zich op aan zijn speelse bewegingen. Het belandt ook op mijn schoot. Hij legt zijn plakkerige handjes op mijn gezicht. Kijkt mij in de ogen en lacht. Ik ben hem dankbaar. Het is zoveel makkelijker met hem dan met die ­onwennige volwassenen.

Ik bel Carole Verbeeck, ze is lichaamswerker. Ze focust voornamelijk op lichaamsgerichte seksuologische begeleiding, maar geeft ook workshops onder de titel Touch, de kunst van aanraking. ‘Aanraking is voor velen complex geworden. Knuffelen, we zijn er niet goed in. We weten niet meer hoe het moet. Vaak overseksualiseren we aanraking. Alsof een knuffel altijd in bed moet uit­monden. Tegelijk durven we elkaar niet meer aan te raken uit angst dat het als ongepast zou worden ervaren. Onze samenleving lijdt onder een gebrek aan aanraking.’

Schandalen met pedoseksuele priesters en dito leraars, veel te vrijpostige handen en andere lichaamsdelen in Hollywood en op andere werkvloeren hebben ons in een kramp doen schieten. ‘Een gezonde voorzichtigheid is nodig, maar aanraking vermijden is niet de goede weg. We moeten uit­zoeken hoe we aanraken weer veilig en vertrouwd kunnen maken.’

Ze juicht toe dat steeds meer psychologen en psychotherapeuten zich bijscholen in ­lichaamsgericht werk. Verbeeck gelooft sterk in de helende werking van aanraking, maar in de zorgsector blijft de professionele afstand heilig. Al komt er stilaan ook steun uit de klassieke, academische hoek. Zo schrijft klinisch psycholoog Paul Verhaeghe in zijn boek Intimiteit dat we willen vastgehouden worden om ons opnieuw beter in ons vel te voelen. ‘Patiënten die vol emoties zitten maar niet kunnen spreken, raad ik eerst ­massages aan’, zei hij in een interview in De Morgen.

We worden er overigens niet alleen mentaal gezonder van. Aan de universiteit van ­Carnegie Mellon haalden ze het griepvirus boven om het gunstige effect van fysiek contact te testen. Proefpersonen die vaak werden geknuffeld, bleken beter bestand toen ze het virus ingespoten kregen dan de minder aangeraakte testgroep.

Tjew-A-Sin benadrukt dat aanrakingen ook een belangrijke impact hebben op ons sociale leven. ‘Oxytocine wordt behalve het knuffelhormoon ook het verbindings­hormoon genoemd. Het maakt dat we ons verbonden voelen met een ander. Een liefdevolle aanraking verhoogt ons gevoel van veiligheid.’ We geven onszelf ook bloot via onze huid. Tjew-A-Sin haalt een onderzoek aan waarbij mensen elkaar niet zagen, maar vanachter een gordijn voelden. ‘Het enige contact was het aanraken van de arm. Toch konden ze bij elkaar emoties als verdriet, dankbaarheid, afkeer en boosheid “aflezen” en onderscheiden.’

Zelfs vluchtig fysiek contact kan een impact hebben op ons emotionele en sociale gedrag. Aanraking zou mensen aanzetten om te delen. April Cusco’s experiment in Amerikaanse restaurants wees uit dat mensen meer fooi geven wanneer ze door de serveuse kort worden aangeraakt aan de schouder of hand. Helemaal opmerkelijk is een studie bij NBA-spelers. Het aantal high fives, groepsknuffels en schouderklopjes die ze elkaar aan het begin van het seizoen gaven, bleek het aantal wedstrijden dat ze wonnen significant te verhogen. Fysieke aanraking bevordert het samenwerken.

Tjew-A-Sin betreurt dat (platonische) aanraking tussen mensen ‘een schaars goed’ wordt. ‘Door de eeuwen heen hebben we verschillende vormen van intermenselijke aanrakingen verloren. Door veranderende culturele waarden en nieuwe technologie. Doordat we aanraking meer als ongepast of invasief zijn gaan beschouwen. In het Europa van de middeleeuwen was het niet ongewoon dat de adelstand het bed deelde met het huispersoneel tijdens koude winternachten, om elkaars voeten warm te houden. Zoiets is vandaag ondenkbaar.’

Carole Verbeeck vertelt dat we aanraking vooral zijn gaan associëren met koppel­gedrag. ‘Fysieke intimiteit is iets exclusiefs geworden. Dat is heel beperkend. Je moet al een partner hebben om het te ervaren.’

Vertel mij wat.

Ann-Sofie Dekeyer

Lepeltje, lepeltje

Ik wil niet langer
een leeg lepeltje zijn
maar ’s avonds
lepeltje, lepeltje
inslapen met jou
en ’s morgens
je warme buik voelen
en dan weten
dat die dag
mij niets
kan gebeuren.

Micheline Baetens – 15.07.2018

Vijftig tinten kater

Zijn kussen zijn ruw,
Zijn lichaam is fel behaard
En hij neemt het niet zo nauw
Met hygiëne en dieet,
Maar hij is lief en zacht.

Vanmorgen nog
Strekte hij zijn poot naar mij uit
En boorden zijn nagels
Zich langzaam in mijn huid…

Micheline Baetens – 28 januari 2015

Verbonden met de natuur

We zijn vergeten dat we altijd verbonden zijn met de natuur

Brainwash – Gary Ferguson en Mary Clare

Gary Ferguson schreef meer dan twintig boeken over ecologie en over zijn jarenlange ervaringen in de wildernis. Samen met zijn vrouw, psycholoog Mary Clare, roept hij mensen op onszelf niet langer als middelpunt van de aarde te zien: ‘We staan in constante interactie met onze omgeving.’

Hoe zag het landschap van uw jeugd eruit?

Ferguson: ‘Ik groeide op tussen de zware industrie van Midwest Amerika. Soms stonden de rivieren in brand omdat er zoveel olie op lag. Toen besefte ik: als we niet snel veranderen zullen we van deze aarde verdwijnen.’

Wat vindt u zo aantrekkelijk aan de wildernis?

Ferguson: ‘Het is de schoonheid, de gemeenschap van mensen die in de natuur leven en het mysterie. Allemaal aspecten die zo makkelijk vergeten worden in ons drukke dagelijks leven. Ik groeide op in een stressvolle gezinssituatie. Naar buiten gaan was voor mij een redding. Zelfs in de kleine stukjes natuur tussen de fabrieken voelde ik me verbazingwekkend thuis. Dat eerste thuisgevoel in de natuur als 11-jarige, nam alleen maar toe naarmate ik me meer landschappen eigen maakte.’

Clare: ‘Als ik therapeuten opleid vraag ik hen altijd naar de landschappen van hun leven, omdat het bepalend is voor wie we zijn. Dat kunnen ook cityscapes zijn, als je in de stad opgroeide. We zijn altijd verbonden met onze omgeving, maar op de een of andere manier zijn mensen gaan denken dat er een scheiding is tussen ons en het landschap om ons heen.’

Waar is dat misgegaan?

Clare: ‘Al onze voorouders leefden in volledig verbonden werelden. Met de komst van de landbouw zijn we begonnen het landschap te domineren en verloren we uiteindelijk de connectie.’

Ferguson: ‘De scheiding tussen onszelf en de natuur is ook te danken aan het subject-object denken dat zo diepgeworteld is in onze cultuur. Dat begon met de Grieken en werd voortgezet door Descartes. Hij geloofde dat je de essentie van de dingen alleen kunt kennen als je jezelf los ziet van welke relatie dan ook. Jij bent altijd de toeschouwer en dat wat je onderzoekt is het object. Het is een bruikbare manier van denken waar we nog altijd de vruchten van plukken, maar het is ook een soort religie geworden die weinig ruimte laat voor de relationele wereld waarin we leven.’

Clare: ‘Om je te kunnen ontwikkelen moet je als kind leren dat je onderscheiden bent van andere objecten. Het probleem is dat we daar zijn blijven hangen. We hebben economische en politieke systemen opgezet allemaal gebaseerd op het idee dat we alles om ons heen kunnen controleren.’

Ferguson: ‘We hebben niet eens meer door dat we zo denken, maar de klimaatverandering zou daar wel eens verandering in kunnen brengen.’

Clare: ‘Het gaat erom het verhaal te herschrijven waarin we onszelf wijsmaken wat het betekent om mens te zijn. We moeten ons realiseren dat we echt afhankelijk van onze omgeving zijn en andersom. En dat voelt best eng voor sommige mensen, omdat het ook betekent dat we ons leven minder makkelijk kunnen voorspellen en controleren dan we dachten. Maar wie niet meedoet zal de dansvloer gauw moeten verlaten.’

Wat kunnen we leren van de natuur?

Ferguson: ‘We kunnen bijvoorbeeld veel leren over hoe we onze angsten voor het vreemde kunnen overwinnen. Ik heb vaak in mijn eentje ’s nachts geslapen op plekken waar grizzlyberen waren. Dat waren echte oefeningen in angst, maar ik heb in al die jaren ontdekt dat de natuur ons gunstig gezind is. Ze geeft heel veel waarschuwingen als er gevaar dreigt. Als ik aan het hiken ben in de bergen en er komt een onweersbui aan, dan zie ik dat aan de wolken en daal ik af naar een veilige plek. Natuur vraagt en eist dat je je intelligent gedraagt. Als dat lukt heb je echt het gevoel hebt dan je aan het dansen bent met de wereld. Je moet daarbij een zekere vorm van nederigheid tonen, je bent niet in control.’

Kunnen we dat allemaal leren? Ik zie mezelf nog niet slapen tussen de Grizzlyberen…
Ferguson: ‘Ik heb een boek geschreven over wildernis-therapie voor jongeren. Jongeren – vaak met een drugsverleden – kwamen uit het stadse Los Angeles acht weken naar de wildernis. Bij aankomst stonden ze doodsangsten uit, maar na twee weken waren ze samen echt in staat om angsten te beheersen en zagen ze de schoonheid en de vriendelijkheid van de natuur.’

Toch doen veel mensen het tegenovergestelde: we sluiten ons op in onze huizen, het liefst met een groot hek eromheen.

Clare: ‘Alles wat op afstand is maken we groot en eng. Zo raken we ver verwijderd van wat er werkelijk in de wereld gebeurt. Ga naar buiten en onderken: dit is best wel eng voor mij, maar wat zie ik eigenlijk echt en hoe reageer ik er op?’

Ferguson: ‘We proberen ons veilig te voelen door de controle over alles te behouden, maar dat is een illusie. Als je je eenmaal thuis voelt in de wildernis vind je een diepgaander veiligheidsgevoel. Namelijk: het maakt niet uit wat er gebeurt en in welke omstandigheden ik terecht kom, want ik weet dat ik in staat ben om in elke situatie goed te reageren.’

Gary Ferguson en Mary Clare
Schrijver en psycholoog

De vos

Ik heb vannacht
de vos gehoord,
en ik wist,
er is hier nog
iets aanwezig
wat niet
stuk te krijgen is,
en dat gaf mij
een veilig gevoel.

Micheline Baetens – 31 maart 2014

De buitenstaander

Er is niets mis met jou, er is iets mis met de wereld

Brainwash – Marian Donner(schrijfster)

In Brainwash Talks van Human buigen journalisten, schrijvers, wetenschappers, theatermakers en filosofen zich over de grote persoonlijke en maatschappelijke vragen van nu. Deze keer schrijver Marian Donner over maakbaarheid en zelfhulpboeken.

Ik ben een roker. Echt, daar wil ik niemand mee lastig vallen. Tegenwoordig mag ik zelfs niet meer roken in een afgesloten hok waar ik alleen nog met soortgenoten zit. In Amerika mag ik in sommige staten niet eens meer roken in mijn eigen auto. Of in mijn eigen huis. Ik mag ook niet meer drinken. Nul glazen per dag is het advies van de Gezondheidsraad. Alcohol is vloeibaar gif, kopte HP/De Tijd onlangs. Ik dacht: echt waar? Voor mij is alcohol vooral vloeibare vrolijkheid.

Ik houd van de roes. Ik neem de woorden van Charles Baudelaire ter harte. ‘Wees altijd dronken’, dichtte hij 200 jaar geleden. ‘Wees altijd dronken, want alleen zo voel je niet de helse last van de tijd, die je schouders breekt en je naar de aarde trekt. Alleen in dronkenschap ben je geen gemartelde slaaf van de tijd.’ Volgens Baudelaire kon die dronkenschap ook op andere manieren. Bijvoorbeeld door het lezen van gedichten. Maar dat doen mensen nu nóg minder dan drinken.

Een gemartelde slaaf van de tijd. Dat vind ik zo mooi gezegd. Als we íets tegenwoordig zijn, is dat het wel. Gemartelde slaven van de tijd. Alsmaar doorrennend en ploeterend als muizen in een rad. Altijd haast en altijd druk. Maar met wat? En waarvoor?

Ik mag geen vet meer eten. Suiker? Weet ik niet precies. Ik moet in ieder geval avocado’s eten, quinoa eten en groene smoothies drinken. Ik moet sporten. Ik moet yoga doen en mindfulness. Ik moet gezond zijn, vandaar. Strak en fit moet ik zijn, en ook mijn geest moet strak en fit zijn. Want ik moet gelukkig zijn en succesvol. Hoe? Daar zijn duizenden artikelen, zelfhulpboeken en cursussen voor. Het advies komt meestal op hetzelfde neer.

Ik moet positief zijn. Ik moet mijn comfortzone verlaten, rechtop lopen, mijn huis en ziel Marie Kondo’en, niet uitstellen wat ik vandaag nog kan doen en ik moet leren dat al mijn falen tot nu toe, eigenlijk een les is om het de volgende keer beter te doen. Ik moet lachen, maar dan wel een echte lach, waarbij ook mijn ogen meedoen. Dan vinden mensen me aardig en gunnen ze me dingen. Bovendien reduceert het mijn stress. Ik moet de beste en vrolijkste versie van mezelf worden. Ik moet me door niets en niemand tegen laten houden. Ik moet gaan, gaan, gaan… Mijn dromen achterna. En vooral: ik moet nooit, maar dan ook nooit opgeven. Ook al val ik erbij neer. Ik moet, ik moet… Je wordt gek gemaakt.

Want waarom moet ik dat allemaal? Oke, om gezond, succesvol en gelukkig te zijn. Maar als ik al die zelfhulpboeken en -artikelen bekijk, gaat er iets anders onder schuil. Waar die adviezen toe dienen, is me nog meer een gemartelde slaaf van de tijd te maken. En om me nog harder mee te laten draaien in dat rad. Dit is hoe het tegenwoordig werkt. Eén op de zeven werknemers heeft een burn-out. Net als één op de zeven studenten. Driekwart van de Nederlandse bevolking heeft last van stress, of van andere vormen van uitputting. Misschien is dat ook geen wonder.

Onlangs werd bekend dat zelfs een deel van de middenklasse moeite heeft om rond te komen. Dat is een teken. Als zó veel mensen zich zorgen maken of ze het redden, dan is er iets mis in de wereld waarin we leven. Dan is de werkdruk kennelijk te hoog. De studiedruk en de levensdruk. Dan is er te weinig zekerheid. Lonen zijn kennelijk te laag, huren te hoog en dagen te lang. En heel veel werk is ook echt helemaal niet leuk.

Veertig procent van de mensen vindt zelf dat ze een bullshit-baan hebben: een baan die op geen enkele manier iets toevoegt. Daar word je echt niet gelukkig van.

Waar voortdurend op wordt gehamerd, is dat het aan die mensen zelf ligt. Wie een burn-out krijgt, heeft zijn grenzen niet goed aangegeven, en zelf de lat te hoog gelegd. Wie zich zorgen maakt of hij de huur wel kan betalen, die moet gewoon leren relaxen. ‘Weet je wat je moet doen?’, klinkt het dan. ‘Yoga.’ Zet je telefoon eens uit, zit wat minder op sociale media, ga eens op een bankje in het park zitten, en luister naar de ruis in de bomen.

Oke, maar dan? Als ik dat dan allemaal heb gedaan, moet ik weer terug een wereld in die precies hetzelfde is gebleven. Een wereld waarin teveel van me wordt gevraagd en waarin ik te hard moet rennen. Waar al die adviezen uiteindelijk toe dienen – al die yoga, waardoor ik mijn problemen op een lelieblad aan me voorbij zie trekken – is om me het spel mee te laten blijven spelen en om me nog harder te laten kunnen rennen.
Als kinderen nu niet stil kunnen zitten in de klas, of niet goed luisteren, dan ligt dat niet aan overvolle klassen, niet aan veel teveel toetsen, of aan te weinig tijd buiten, maar aan hun hersenen. We geven ze Ritalin, een middel dat ik persoonlijk vooral ken van mensen die dat als vervanging van coke gebruiken. Dat geven we kinderen om ze te laten functioneren in het schoolsysteem. Gek genoeg hebben de meeste kinderen die medicatie niet nodig in het weekend of tijdens de vakanties.

Dit is hoe het tegenwoordig werkt. De oorzaak van al onze problemen en zorgen wordt bij onszelf gelegd, bij het individu. Alsof het aan onze hersenen ligt. Een gebrek aan daadkracht, wilskracht en positiviteit, dat we uitgeput zijn. Alsof we geen gemartelde slaven zijn.

Ik hou van roken. Ik hou van drinken. Ik weet dat het mijn leven waarschijnlijk verkort. Belangrijker dan zo lang mogelijk te leven, vind ik de vraag hoe je moet leven. En wat een goed leven is. Ik vind dat iedereen dat voor zichzelf zou mogen uitmaken. Niet als slaaf, maar als meester. Ik hou van schaduw, duisternis en rafelranden. Ik hou van lelijkheid. Ik hou van mensen die falen en honderd keer tegen dezelfde steen lopen. Ik hou van mensen die niet meedraaien in het rad. De buitenstaanders, de vrijbuiters, de mensen die zich niet conformeren aan de heersende norm. Voor mij vertegenwoordigen dat soort mensen vrijheid. Een vrijheid die vroeger veel groter was. In films of literatuur, bijvoorbeeld, zien we de easy riders op hun motoren, of de tramps van Charlie Chaplin. Of de dronkenlappen in de verhalen van Charles Bukowski. Het was fictie, maar dat soort mensen bestaan echt. Alleen noemen we dat soort mensen tegenwoordig losers.

Tegenwoordig is het leven veel te duur geworden om nog maanden op je motor rond te rijden. Je krijgt een boete als je op straat een biertje drinkt. Die vrijheid van vroeger om buiten het systeem te leven bestaat bijna niet meer. De enige manier waarop je tegenwoordig nog vrij lijkt te zijn, is binnen het systeem. Als je zo rijk bent geworden dat je alles kunt kopen wat je hartje begeert. Er zijn mensen die dat lukt. Ze eten vast héél gezond. Ze werken altijd hun to do-lijst af. En ze yoga-en zich suf, maar dat is niet de vrijheid waar ik van droom.

Waar ik van droom, is van ontsnapping. Ik kan de wereld niet veranderen. Ik kan wel een idee meegeven. Dus vanavond, bij deze, een idee, met dank aan Virginia Woolf. Ze verwoordde het bijna honderd jaar geleden. In haar tijd was het voor een vrouw nog verboden om zonder mannelijke begeleiding naar een bibliotheek te gaan. Woolf had met andere woorden een man nodig om de boeken die ze zelf geschreven had, in te mogen kijken. Wat doe je in zo’n geval?

Woolf had zich een weg naar binnen kunnen vechten. À la Lean In van Sheryl Sandberg. Ze had kunnen leren denken en handelen als een man, zoals Sandberg aanraadt. Ze had zich aan kunnen passen aan het systeem. Ze had zelfhulpboeken kunnen schrijven over hoe je dat doet. Hoe je een plekje aan tafel of in de bieb bemachtigd, waar je dan vervolgens de uitzondering mag zijn. Godzijdank deed ze dat niet.

In plaats daarvan draaide ze het om. Ze zei: Als je het gevoel hebt dat er in deze wereld geen plek voor je is, dan moet je je niet afvragen wat er mis is met jou, maar wat mis is met de wereld. Als je denkt dat het beter kan, dat er meer moet zijn in dit leven, maar dat de wereld jou geen ruimte biedt en jou je vrijheid ontneemt. Oftewel: de volgende keer dat je je te lui, lelijk, ongezond of een loser voelt, of dat iemand je zo noemt, denk dan aan Virginia Woolf. Denk aan Woolf als je, zoals ik, stug door blijft roken, stug door blijft drinken en in geen honderd jaar naar een sportschool zal gaan. Want er is echt niets mis met mij. Er is ook niks mis met de zogenaamde losers. Er is iets mis met de wereld om ons heen.